Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdStilte in beweging gebracht. Over Geestgronden van J. BernlefBernlef, de veelzijdige auteur van romans, essays en gedichten, heeft met Geestgronden een fascinerende en uiterst zorgvuldig gecomponeerde dichtbundel geschreven, die wat mij betreft onmiddellijk bekroond mag worden met de een of andere hoogwaardige literatuurprijs. Dit geldt zo langzamerhand trouwens voor zijn hele oeuvre, dat verrassend en geschakeerd genoemd kan worden: naar genre, thematiek en vormgeving. Weliswaar ontving Bernlef in 1985 voor zijn gehele oeuvre de Constantijn Huygensprijs en werd zijn in 1987 verschenen roman Publiek geheim bekroond met de lucratieve AKO-Literatuurprijs, maar voor zijn inmiddels omvangrijke poëzieproduktie (tot uiting | |
[pagina 594]
| |
komend in twee verzamelbundels Gedichten, die tesamen een periode van twintig jaar beslaan) is de belangstelling ten onrechte altijd wat achter gebleven. Bernlef is het type auteur dat zich openlijk wenst te ontwikkelen, zodanig zelfs dat men - op het eerste gezicht - zou kunnen menen dat de redacteur van het voormalige Barbarber (het vrolijk spraakmakende tijdschrift uit de jaren zestig, dat geënt was op het ‘ready made’-principe) en de dichter van Geestgronden twee totaal verschillende schrijverspersoonlijkheden zijn. Zoiets is natuurlijk maar schijn, want (zoals Bernlef in een recensie schreef): ‘tijd die blijft is ruimte en waar niets beweegt is geen tijd. Precies daartussen bevindt zich het gebied waar het zo goed toeven is’.Ga naar eindnoot(1) Lezers die ook zichzélf veranderingen durven toestaan, vinden Bernlefs ‘bewegende’ dichterschap per definitie de moeite waard om te volgen. Werkelijk actieve lezers immers herkennen in zijn stem: spreker, medium en klankbord ineen. Toch schuilt juist in deze even paradoxale als onontkoombare binding tussen schrijver en lezer één van Bernlefs dilemma's. Hij heeft de lezer nodig, maar hij zou hem - uit oogpunt van verlangde stilte - soms (en dat moment gaat gelden wanneer zijn produkten voor iedereen toegankelijk in de winkels liggen) liever kwijt zijn. In de al eerder genoemde bespreking (die ik voor een goed deel ook opvat als zelfportret) zegt Bernlef: ‘De schilder zou willen dat zijn stilstaande beeld bewoog, de dichter dat zijn opgeroepen beeld stilstond en niet met taal en lezer mee tot beweging gedoemd was’. In deze zinsnede ervaart Bernlef de lezer dus eigenlijk als een gevaarlijk personage, dat - identiek aan het eeuwig mechanisme van een veranderende taal - een in woorden gevangen stilte alsnog bedreigen kan. Ooit schreef Leo Vroman (in zijn befaamde gedicht ‘Voor wie dit leest’):
Gedrukte letters laat ik u hier kijken, / maar met mijn warme mond kan ik niet spreken, / mijn hete hand uit dit papier niet steken; / wat kan ik doen? Ik kan u niet bereiken.
Vroman verlangt naar een bijna zintuiglijk contact met de lezer, terwijl hij ook van zichzelf - als dichter - zegt;
Ik zou wel onder deze bladzij willen zijn / en door de letters heen van dit gedicht / kijken in Uw lezende gezicht / en hunkeren naar het smelten van Uw pijn.Ga naar eindnoot(2)
Tegenover deze hunkering naar beweeglijkheid staat bij Bernlef het (even onmogelijke en daarom veelal via een paradox vormgegeven) verlangen naar stilte en bewegingloosheid. In het gedicht ‘Dalend’ (opgenomen in de eerste, meest persoonlijke cyclus van de bundel) laat Bernlef de ik-figuur, vanuit een hoger gelegen waarnemingspunt, zeggen:
Navigatie. Vanuit mijn standpunt / wordt de aarde leesbaar, een kaart. // Als wij dalen keert de verwarring / terug en doorkruisen zeilboten / ieder voor zich tamelijk doelloos de baai. // Terug op aarde wordt mij het uitzicht benomen / en het inzicht verschaft dat er / even, vanuit de hoogte, iets / gegeven leek. // Ik laat het met een glimlach varen.
Stilte en uitzicht duren maar even, men is tot beweging - in tijd én ruimte gedoemd! Het fascinerende is nu dat Bernlef in de tweede cyclus van Geestgronden een serie aan kunstenaars (voor het merendeel schilders) gewijde gedichten schrijft, waarin hij als het ware zélf de lezer wordt waarvoor hij - als dichter - zo beducht is: wat op het geschetste tafereel in kwestie stilstaat, wordt alsnog, soms eeuwen later, via de taal in beweging gebracht. Zo laat Bernlef, in het gedicht ‘Beatrice’, de vrouwelijke hoofdpersoon aan de schilder van destijds vragen:
Is het al af? / Mag ik nu weg? / Mijn vriendje wacht / op de hoek van de straat.
Vervolgens grijpt Bernlef in dit stilstaande beeld persoonlijk in door te zeggen:
Daar gaat ze / nu is ze de hoek
| |
[pagina 595]
| |
om. // Op de lege muur verschijnt de hand van de schilder / zijn penselen wenken / ik kom naderbij.
Het effect van dit type ‘beeldgedichten’ (de term is afkomstig van Tom van Deel) is natuurlijk dat tijd vloeibaar en beweeglijk wordt gemaakt, zodat de dichter - langs een omweg - vormgeeft aan zijn ‘verlangen naar het tegendeel’. In de lange traditie van samenwerkingsverbanden tussen dichters en schilders (zo zegt Bernlef in zijn beschouwing over een door Tom van Deel samengestelde bloemlezing ‘Beeldgedichten’Ga naar eindnoot(3) is het ‘alsof zij erkennen dat juist de onvergelijkbaarheid van hun wederzijds materiaal een uitdaging vormt om uit deze botsing iets tevoorschijn te laten komen, iets dat ik “het verlangen naar tegendeel” zou willen noemen’. Alles wat Bernlef vervolgens opsomt, is van toepassing op de tweede cyclus van Geestgronden niet alleen, maar tevens op de vierde afdeling van de bundel, die het beste gekarakteriseerd kan worden als een ode aan en een gesprek met de 17de-eeuwse schilder Pieter Janszoon Saenredam, die vooral bekend is geworden door zijn kerkinterieurs en die begraven ligt in de (door hem ook geschilderde) Sint Bavo-kerk te Haarlem:
Ogenblik van vuur licht het gelaat op / dat in alle stenen vergeten zich / als kathedraal herinneren laat.
Bernlef constateert namelijk: ‘Dichters, vooral twintigste eeuwse dichters, blijken op allerlei manieren met schilderijen om te gaan in hun tekst. Sommige gedichten spreken iets of iemand in de voorstelling toe, andere laten protagonisten op het doek aan het woord, weer een ander gedicht spreekt de schilder toe en opvallend veel dichters (...) grijpen in het schilderij in, trachten dat wat stilstaat in beweging te schrijven’. Dit spreken van en tot de hoofdrolspelers is in de vierde afdeling tot dialogisch principe verheven: de meester-schilder en zijn knecht Sebastiaan zijn voortdurend met elkaar in gesprek over hun ‘edel ambacht’ en bewust geselecteerde werkelijkheid. Zo verklaart Sebastiaan de voorliefde van zijn meester voor de stilte van kerkinterieurs als volgt:
Dromen zijn drek / van de vorige dag / je zag ze hier lopen met hun / gekruip en gekonkel tussen kansel en koor - al schilderend nam je je besluit: op mijn doeken komen geen mensen voor.
Bernlef zélf ziet in het werk van Saenredam vooral een artistiek ideaal belichaamd, ‘omdat Saenredams schilderijen iets heel geheimzinnigs uitstralen: hoe je met extreme helderheid van middelen iets onbenoembaars op kunt roepen (...). Aan de ene kant was Saenredam natuurlijk een bijna dwangmatige realist, die toch bij al dat realisme niet kon verhullen dat er meer aan de hand was dan de afbeelding van de zogenaamde werkelijkheid. Hij was visionair tegen wil en dank en aan die positie voel ik mij wel verwant’.Ga naar eindnoot(4) Ziehier hoe de Barbarber-redacteur van destijds (en ik geloof dat hetzelfde geldt voor de latere medewerker aan het ‘tijdschrift’ Raster) zich verbindt met de ‘visionaire’ dichter van Geestgronden: juist vanuit wantrouwen ten opzichte van de zogenaamde (tastbare) werkelijkheid wordt via de taal iets ingelijst dat zowel stilstaat als beweegt. Iéder legt een ‘raster’ over de werkelijkheid; de kunstenaar is zich deze valkuil en redding misschien iets meer bewust. Tussen de tweede en vierde afdeling (die in thematisch oogpunt aan elkaar verwant zijn) fungeert de derde cyclus als scharnier én contrast. Bernlef liet zich bij het schrijven van deze cyclus inspireren door foto's en litho's van Siet Zuyderland (vormen die men toch wel als het toppunt van stilgezette tijd kan beschouwen), waarop de geleidelijke verdwijning van Coney Island nauwkeurig werd geregistreerd. Ooit was Coney Island, gelegen op de uiterste zuidpunt van
J. Bernlef (o1937).
Brooklyn, aan de Atlantische Oceaan, een grote badplaats met tal van exotische attracties. Nu is er weinig méér van over dan wat twee kunstenaars daarvan in tekst, steen (afdruk) en op celluloid hebben vastgelegd. Maar ook dit, beseft Bernlef, is een illusie:
niets valt te bewaren, zelfs / de namen niet, de dagen van de week / alles raakt los van zijn betekenis / van wat het eenmaal is geweest.
Dàt overkomt tenslotte - in zeker opzicht - ook Herman Gorter, wiens stem in de laatste en ook titelafdeling van de bundel triomfeert. Het is een evocatie geworden van het Noordhollandse duinlandschap in de buurt van Bergen aan Zee; de ‘geestgronden’ dus (in beide betekenissen van het woord), waardoor ook Gorter zich in zijn honderd jaar geleden geschreven Mei zo uitbundig inspireren liet. Met terugwerkende kracht overigens liet Bernlef Gorter al spreken in de Saenredam-cyclus, waar staat:
Stemmen van de wind door helm verhinderd / te verwaaien spreken van het ‘fijnruggige, zandlevige / luchtleven’ dat hier in al ziin vaalheid bleef.
Het is dezelfde wind die nog steeds van hen doet horen en het is dezelfde helm die hun stemmen - dood of levend - voor verwaaien behoedt. ‘Het is natuurlijk geen realistisch idee’, zegt Bernlef, ‘dat wij in gesprek kunnen raken met de doden. Toch is voor mij het gedicht bij uitstek de plaats waar alles zich in het heden afspeelt’.Ga naar eindnoot(5) | |
[pagina 596]
| |
Zo komen Beatrice en Herman Gorter, Saenredam en Mei in een gelijktijdige ‘Sacra Conversazione’ bij de dichter over de vloer. En de dichter? Hij zoekt in het slotgedicht, zichzelf als ‘je’ aansprekend, de tastbare nabijheid van een persoonlijke geliefde (waarmee de cirkel ten opzichte van de eerste afdeling wordt voltooid):
Je kruipt dicht tegen haar aan en sluit je ogen / daarachter begint het gloren, beginnen geestgronden / in vervoering te spreken.
Liefde en taal: zij doen de tijd bewegen.
Anneke Reitsma j. bernlef, Geestgronden, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 1989, 71 p. |
|