Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De grenzen van de Vlaamse beeldcultuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Structureel-historisch probleemveldZoals bekend is het produceren van films en televisie-drama's een uiterst risicovolle onderneming. Vooral het groot aantal onze- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kere factoren (onberekenbare artistieke aspecten en gebruikswaarde van het produkt) en de aanzienlijke kapitalen zijn hiervan belangrijke oorzaken. Deze constatering, die kenmerkend is voor de hele sector, neemt karikaturale vormen aan voor Vlaanderen. Aan de basis liggen enkele al dan niet historisch gegroeide structurele en culturele moeilijkheden, die samen een complex probleemveld vormen. Zonder de wezenlijke verschillen tussen het produceren van films en TV-drama's over het hoofd te willen zien, kan men wel zeggen dat beide vormen van ‘verfilmd entertainment’Ga naar eindnoot(2) een aantal oorzaken van het volgende, kort geschetste, probleemveld delen. De hoofdoorzaak voor het ontbreken van een belangrijke film- en televisie-industrie heeft betrekking op een vanzelfsprekend markt-economisch gegeven, te weten de geringe afzetmogelijkheden van eigen fictionele films en TV-drama's. Het betreft hier een probleem waarmee de meeste kleine (taal-) gemeenschappen geconfronteerd worden. Vooral voor een bijzonder kapitaalintensief en cultureel sterk verankerd produkt als film zijn de commerciële resultaten op de zgn. thuismarkt van cruciaal belang voor de globale financiële opbrengst en voor het doorstoten op de internationale markt (bv. lage prijsbepaling...). Slechts bij hoge uitzondering slagen Vlaamse films er in de volledige kostprijs terug te verdienen op de kleine Nederlandstalige markt.Ga naar eindnoot(3) Dit marktgegeven maakt eigen produkties niet enkel economisch ongegrond of risicovol, het vormt ook een negatieve factor tijdens onderhandelingen voor co-produkties met anderstalige produktiemarkten. Een andere oorzaak, nl. de traditionele desinteresse van het Belgische kapitaal bij de ontwikkeling van een eigen filmindustrie, hangt hier nauw mee samen. Reeds voor de eeuwwisseling - de commerciële intrede van de cinematografie in ons land dateert van 1897 - hadden enkele negatieve financiële ervaringenGa naar eindnoot(4) er voor gezorgd dat de Belgische industriëlen wantrouwig stonden tegenover investeringen in het nieuwe medium. Deze vroege desinteresse van het Belgische kapitaal zorgde er dientengevolge voor dat men hier, in tegenstelling tot andere kleine Europese landen zoals Denemarken, de boot vroeg heeft gemist. Het ontbreken van een dergelijke lange audiovisuele beeldtraditie doet zich nog steeds voelen in de gebrekkige artistieke overlevering (cfr. de ambachtelijke beoefening van het filmvak...), maar ook in de geringe interesse van het Vlaamse publiek voor eigen films. Zo is een kwart eeuw filmbeleid er nog steeds niet in geslaagd om de Vlaamse film een duidelijke identiteit te verlenen, of beter een cinema te doen ontstaan die een dialoog is aangegaan met het Vlaamse publiek.Ga naar eindnoot(5) De geringe interesse van het publiek kan men aflezen uit de gemiddelde opbrengst per film, waarbij eigen produkties vrijwel steeds het laagst scoren. De gemiddelde opbrengst per winstgevende Belgische film ligt op de eigen exploitatiemarkt gemiddeld 3 à 4 maal lager dan bij buitenlandse films.Ga naar eindnoot(6) Zelfs een - naar Belgische maatstaven - adembenemend commercieel succes als ‘Hector’ deed het aan de kassa niet veel beter dan een goed lopende Amerikaanse film. In 1988, een absoluut recordjaar voor de cinematografische sector, zorgden de Belgische films in eigen land voor slechts 4% van de totale exploitatie-opbrengst.Ga naar eindnoot(7) Deze beperkte interesse van het publiek hangt echter ook nauw samen met bepaalde historisch gegroeide socio-psychologische aspecten. De mate waarin het publiek bv. de Hollywood-film als model is gaan beschouwen voor de fictie- en ontspanningsfilm tout court, is een bekend, maar weinig onderzocht fenomeenGa naar eindnoot(8). In het licht hiervan is het relatief grote succes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Hector’, een succesfilm met in de hoofdrol Urbanus.
van eigen BRT-drama's een interessant gegeven. Bij de beoordeling van de betrekkelijk hoge kijkdichtheden en waarderingsscores - cijfers die kunnen wedijveren met die van de populaire buitenlandse series - moet men echter rekening houden met verschillende factoren waaronder vooral de programmastrategieën van de openbare omroep voor eigen drama (‘prime-time programming’ op zondagavond, vele aankondigingen, ‘trailers’, persberichten...).Ga naar eindnoot(9) Ook het traditionele open markt-systeem en de daaruit voortvloeiende grote concurrentie (cfr. het hoge aanbod buitenlandse films en de hoge bekabelingsgraad) maakten het voor de Vlaamse A.V.-produkten nog moeilijker om overeind te blijven.Ga naar eindnoot(10) In het licht van deze lange traditie van zgn. ‘overwoekering’ zou men het gevaar van enkele veel genoemde en vrij recente tendenzen op het vlak van audio-visuele media - multimediale diversificatie, internationalisering van de filmsector,... - durven relativeren, ware het niet dat hierdoor in de toekomst steeds meer een hypotheek komt te rusten op een mogelijke ontwikkeling van de eigen beeldproduktie. De verschillende factoren binnen dit summier weergegeven probleemveldGa naar eindnoot(11) hebben er voor gezorgd dat de produktie van eigen films en tv-drama's, zowel in absolute als in relatieve zin, steeds een efemeer verschijnsel is gebleven. Zo ligt het gemiddelde aantal Vlaamse langspeelfilms per jaar doorgaans op 4. Ook het aandeel eigen tv-drama's (tv-spel, films en drama) binnen het globale aanbod fictie op de Vlaamse televisie ligt bijzonder laag en lijkt te schommelen rond 10%. Evenals in andere Europese landen schijnt dit aandeel zelfs een zekere dalende tendens te vertonen.Ga naar eindnoot(12) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wettelijk kader voor de ‘bevordering van de Nederlandstalige filmcultuur’Rekening houdend met het hierboven geschetste probleemveld is het duidelijk dat er weinig sprake zou zijn van een eigen Vlaamse (fictionele) film- en televisieproduktie wanneer de overheid geen financiële maatregelen zou treffen voor de stimulering van de film/ beeldproduktie. België vormt hierop geen uitzondering.Ga naar eindnoot(13) De belangrijkste inspanningen van de Belgische overheid op het vlak van de bevordering van de cinematografische produktie - wat we hier centraal beschouwen - resulteerden grosso modo in twee volledig langs elkaar functionerende subsidiesystemen. Een eerste vorm van hulpverlening, gebaseerd op een Koninklijk Besluit van 14 november 1952, gaat uit van het Ministerie van Economische Zaken en voorziet in een soort detaxatiesysteem, waarbij een bepaald percentage van de brutorecettes (de zgn. vermakelijkheidsbelasting) op het einde van het begrotingsjaar automatisch aan de producent van de als Belgisch erkende films wordt teruggestort.Ga naar eindnoot(14) Dit detaxatie-systeem behelsde niet veel meer dan een beloning voor het vertonen van Belgische films en bleek dus ook geen echte stimulans voor de produktie van eigen films. Daarom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groeide langzamerhand de noodzaak voor een meer rechtstreekse vorm van subsidiëring. Die kwam er, in een sfeer van groeiende culturele autonomie, in de vorm van het K.B. van 10 november 1964 ‘ter bevordering van de Nederlandstalige filmcultuur’. Krachtens dit K.B. kan de Minister, bevoegd voor de Nederlandstalige culturele sektor, op zijn begroting kredieten vrijmaken om een rechtstreekse, selectieve subsidie toe te kennen aan Vlaamse filmprojecten (voor langspeelfilms bedraagt de maximale bijdrage 55%; voor het overige deel dient de producent een bankgarantie te bezitten). De minister krijgt hierbij het advies van een raadgevende Selectiecommissie en een Hoge Raad voor Nederlandstalige filmcultuur. Volgens het K.B. kan de bevoegde minister eveneens toelagen verlenen voor filmmanifestaties in binnen- en buitenland.Ga naar eindnoot(15) Alhoewel het K.B. van 1964 (art. 10 en 17) uitdrukkelijk vermeldt dat de met redenen omklede adviezen bekend moeten gemaakt worden, is er van openbaarheid weinig sprake. De basis voor een evaluatie van de culturele dimensie van het filmbeleid wordt dan geleverd door uiterst summiere jaarverslagen en lijsten van gesubsidieerde films. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Politieke machtsconcentratieHet concept ‘Vlaams filmbeleid' wordt door velen beschouwd als een eufemisme. Zo is het tekenend voor de geringe belangstelling van de overheid voor de cinematografische sector dat het verouderde wettelijke kader nog steeds de basis levert voor het huidige Vlaamse filmbeleid. Dit is des te opmerkelijker door de jarenlange slechte resultaten en de enorme ontwikkelingen in de sektor. In andere landen hebben deze laatste geleid tot talloze verfijningen van de wetgeving ter stimulering van de filmcultuur.Ga naar eindnoot(16) Ook de afzonderlijke en soms tegenstrijdige subsidievormen van de ministeries van Economische Zaken en van Cultuur bewijzen deze houding. Initiatieven om de overheidssteun coherenter te maken, worden niet enkel bemoeilijkt door de verschillen in de toegekende steunmaatregelen (economisch versus cultureel), maar bovenal door politieke onwil. Er is natuurlijk het verschillend bevoegdheidsniveau (nationale overheid versus Vlaamse gemeenschap), maar een dergelijk initiatief zou ook een reële machtsinkrimping betekenen voor het nationale departement van Economische Zaken. Maar er zijn nog andere redenen: het K.B. van '64 is ruim te interpreteren en verleent een bijzonder grote macht aan de dienstdoende minister (de politieke sfeer). Zo bepaalt de minister welk deel van zijn totale begroting hij reserveert voor film, hij kan duidelijke opties naar voren brengen en bovendien mag hij het advies van de twee daartoe opgerichte commissies naast zich neerleggen.Ga naar eindnoot(17) In het verleden heeft dit reeds verschillende malen voor controverses gezorgd. Zo ernstig zelfs dat de Hoge Raad reeds in 1972 de facto niet meer samenkwam omdat nooit enig gevolg werd gegeven aan de geformuleerde adviezen. De invulling van deze grote machtsconcentratie is natuurlijk afhankelijk van de deskundigheid en de politieke wil van de minister en van zijn onmiddellijke entourage.Ga naar eindnoot(18) Deze machtsfactor, die voor een politieke analyse van het filmbeleid van cruciaal belang is (relatie tussen de Selectiecommissie, de Hoge raad en de minister m.b.t. de adviezen; de benoemingspolitiek; voorkeursbehandelingen van bepaalde dossiers;...), mag, zoals zal blijken, ook niet onderschat worden voor een analyse van de ‘beeldculturele’ gevolgen van het beleid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kritiek op de gang van zakenHet is opvallend dat de bestaande vorm van overheidssteun binnen het filmbedrijf zelf zowel hevige voor- als tegenstanders kent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorstanders wijzen vooral op de catastrofale gevolgen indien de overheid geen steunmaatregelen meer zou toekennen. Dit conservatisme van bepaalde producenten en cineasten (zich tevreden stellen met een systeem, dat mank gaat, maar toch een bepaalde financiële zekerheid biedt) is ook kenschetsend voor de algemeen zakelijke terughoudendheid en het conformisme van het Belgische filmbedrijf. Sommige auteurs zijn van mening dat het bestaande subsidiesysteem daartoe heeft bijgedragen, niet in het minst door de manier van terugbetaling, die gunstig uitvalt voor de producent.Ga naar eindnoot(19) Tegenstanders wijzen vaak op zgn. voorkeursbehandelingen van dossiers (sommige toekenningen laten dit vermoeden), conflicten of ongegronde adviezen. Door het hierboven genoemde gebrek aan openbaarheid is het niet eenvoudig, zelfs praktisch onmogelijk om dit na te gaan. Toch delen voor- en tegenstanders een aantal zelfde vormen van kritiek. Ze hebben uiteraard vooral betrekking op de degelijke werking van het systeem. Zo is iedereen het er over eens dat het aandeel van het overigens al zo krappe cultuurbudget (0,7% van de rijksbegroting in 1987), bestemd voor de filmcultuur, onvoldoende hoog ligt om een continue produktie in stand te houden. Met ongeveer 0,86% van het cultuurbudgetGa naar eindnoot(20) worden gemiddeld vier langspeelfilms, verschillende korte films en de uitwerking van enkele scenario's gesubsidieerd, alsmede enige manifestaties en projecten binnen een systeem van internationale kredieten.Ga naar eindnoot(21) Ondanks de zeer kapitaalhehoeftige aard, de reële economische mogelijkheden en de grote uitstraling van het medium is de hulpverlening absoluut onvoldoende (vooral in vergelijking met andere culturele takken). Recente stijgingen in het budget doen aan deze stelling geen afbreuk. Bovendien is de sector erg afhankelijk van de jaarlijks toe te kennen en erg schommelende budgetten (zie tabel). Ook de interne organisatie van het subsidiesysteem (waaronder de traagheid van de administratieve procedure ter goedkeuring van een project,...) wordt vaak ervaren als een bron van problemen. Hier past ook een administratief-technische opmerking met culturele draagwijdte. Ieder jaar moet de selectiecommissie er nl. voor zorgen dat het toegewezen budget, ongeacht de kwaliteit en de hoeveelheid van de ingediende projecten, wordt opgesoupeerd. Ook in dit verband werd vaak aangedrongen op een grotere zelfstandigheid van de commissie, waarbij deze bv. een bepaald autonoom fonds zou kunnen aanleggen. Over de manier waarop het totale filmbudget wordt aangewend en verdeeld, m.a.w. de beleidsopties zelf, lopen de meningen sterk uiteen. Zowel vanuit de filmwereld als vanuit de politieke milieus werden reeds heel wat voorstellen geformuleerd om te komen tot organisatorische wijzigingen (verbetering van het bestaande systeem, oprichting van een produktiefonds,...) De grootste kritiek op al deze voorstellen i.v.m. organisatorische verbeteringen is dan ook dat ze de problemen in een nieuwe verpakking hullen en dat ze een werkelijk cultureel beleid uitstellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Beeldculturele’ optiesHet Vlaamse filmbeleid werd van aanvang af aan gekarakteriseerd door onduidelijke uitgangspunten en een gebrekkige probleemstelling. In tegenstelling tot het subsidiesysteem van Economische Zaken dat uitdrukkelijk opgezet was als een automatische economische hulpverlening aan de Belgische filmnijverheid, bestaat er heel wat onzekerheid omtrent de draagwijdte van het concept ‘bevordering van de filmcultuur’. Zo werden in het K.B. van 1964 nergens kwalitatieve criteria of culturele doelstellingen geformuleerd. Het gebruik van het woord ‘filmcultuur’ lijkt bij de totstand- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koming van het K.B. zelfs vooral als politiek-strategisch middel te zijn aangewend om het subsidiesysteem aannemelijk te maken.Ga naar eindnoot(22) Ook de basiscriteria voor de beoordeling van de ingediende projecten werden nooit geformuleerd. Of dit het gevolg is van de idee van de logische neutraliteit van de staat of van de praktische moeilijkheid om dergelijke criteria te omschrijven, is niet duidelijk. Toch valt het op dat - zoals zal blijken - de uiteindelijke invulling van het begrip film-/beeldcultuur uiterst restrictief en economisch bepaald is en voorbij gaat aan de complexiteit van het eerder geschetste probleemveld (of: de interdependentie van de verschillende problemen). In plaats van een bredere interpretatie van het concept werden (en worden steeds meer) de kredieten bijna uitsluitend verstrekt voor de produktionele zijde, terwijl heel wat andere sectoren (belang van promotie en distributie, het beschermen van de vertoning van eigen films, het steunen van filmclubwerking en alternatieve circuits, belang van beeldopvoeding in het onderwijs, oprichten van film- en video-ateliers,...) zo goed als geen aandacht kregen. De feitelijke ontbinding van de Hoge Raad, die adviezen moest formuleren m.b.t. problemen van het cultureel filmbeleid, is hiervan misschien het beste bewijs. In vergelijking met onze buurlanden en met de Franse gemeenschap van ons land kent Vlaanderen op elk van deze terreinen een grote achterstand. Deze doelmatige en restrictieve houding kenmerkt trouwens ook deze produktionele zijde. Langspeelfilms slorpen vrijwel ieder jaar 80 à 100% op van de beschikbare subsidie. De kredieten, bestemd voor korte films anderzijds lijken steeds afhankelijk van de kwaliteit van de ingediende projecten voor speelfilms. De pieken van 1966, 1975, 1981 bewijzen dit duidelijk (zie tabel). Welke hiervan de precieze oorzaken zijn, is niet altijd duidelijk, maar dergelijke tendensen houden geen rekening met het belang van een grote beleidscontinuïteit op artistiek en cultureel vlak.Ga naar eindnoot(23) In tegenstelling tot de meeste ons omringende landen bestaat hier geen vaste verhouding voor de verschillende deelterreinen (scenario-ontwikkeling, korte film, animatiefilm, langspeelfilm,...). In dit verband is het ook opmerkelijk dat de budgetten voor korte films de laatste jaren niet enkel verhoudingsgewijs, maar ook absoluut (zie tabel) een dalende lijn vertonen. In 1988 werd zelfs geen enkele korte film meer gesteund.Ga naar eindnoot(24) De waarde van financieel risicovolle films zoals korte en experimentele films,... is echter niet te meten in economische waardeschalen. Dergelijke films vormen een praktische leerschool voor beginnende cineasten (een artistieke investering) en dragen bovendien de kiemen in zich voor een diversificatie van de eigen beeldproduktie. Afgaande op een aantal recente subsidietoekenningen ziet het er in werkelijkheid naar uit dat de houding van de verantwoordelijke beleidsinstanties steeds meer gekenmerkt wordt door pragmatisme en dat commercieel haalbare langspeelfilmprojecten een zekere voorkeursbehandeling krijgen. Hiermee vervalt ook de waarde van de gangbare argumentatie van de bevoegde instanties, nl. dat de verdeling geschiedt op basis van de culturele en artistieke kwaliteiten van alle ingediende projecten. Het hoeft geen betoog dat een dergelijke restrictieve beleidspolitiek (produktie-zijde - langspeelfilms - economisch criterium) rampzalige gevolgen heeft voor de creativiteit en de geloofwaardigheid van de Vlaamse filmcultuur. Men dient zich hierbij terecht de vraag te stellen of de overheid in het kader van een cultuurbeleid dergelijke commerciële eisen mag stellen. Deze pragmatische houding kenmerkt ook de jongste generatie filmers. Naast de tendens om via het gebruik van internationale acteurs, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het draaien in het Engels,... een meer internationaal publiek te bereiken (terecht overigens, want met de komst van een geïntegreerd Europa zal men steeds meer aangewezen zijn op co-produkties), valt vooral een lange reeks populaire lachfilms op. De kans dat met deze laatste categorie films een buitenlandse markt kan worden veroverd, is uitgesloten.Ga naar eindnoot(25) Ook het argument dat dergelijke films op lange termijn een verbreding van de Vlaamse beeldproduktie met zich zullen meebrengen, is zeer twijfelachtig. Het sukses van een film als ‘Hector’ dreigt immers karakteristiek te worden voor de artistieke, ideologische én commerciële grenzen en mogelijkheden, die men zich de laatste jaren heeft toe-geëigend. Zo is het niet te verwonderen dat deze ‘filmvondst’ ook door de commerciële televisie wordt overgenomen (cfr. VTM-serie met Gaston en Leo). Ook hier dringt zich de vraag op naar de rol van de overheid: dient zij dergelijke films, waarvoor zeker privé-gelden beschikbaar zijn, sowieso te steunen? In dit verband zijn enkele recente persberichten i.v.m. een groeiende interesse vanuit de privé-sector voor de Vlaamse film bijzonder interessant.Ga naar eindnoot(26) Dit geldt b.v. voor het bericht dat de overheid ‘ernstige plannen’ voorbereidt om - via allerlei fiscale maatregelen en de oprichting van een soort ‘produktiefonds’ in vennootschapsvorm - privé- en publieksgelden samen te brengen om een noodzakelijk stevige basis te verschaffen voor de eigen A.V.-beeldproduktie.Ga naar eindnoot(27) Hoe vreemd het ook moge klinken, dergelijke recente ontwikkelingen verscherpen de eis voor een cultureel bepaald filmbeleid in ruimer perspectief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij wijze van besluitDe rol van de overheid t.a.v. de Vlaamse filmcultuur werd steeds gekenmerkt door tweeslachtigheid. Enerzijds speelde de overheid
De videoproduktie ‘Présence faite d'absence’
(1986) van Jo Huybrechts (Foto Beursschouwburg).
een centrale rol bij het instandhouden van die cultuur (financieel, selectief,...), anderzijds legde ze er een zekere passiviteit, onverschilligheid of politieke onwil voor aan de dag: gebrek aan continuïteit, de gebrekkige probleemdefinitie, de onwil om de verschillende vormen van steunmaatregelen te coördineren, het kleine budget, de macht van de minister en zijn entourage, de relativiteit van het advies van de deskundigen, de afhankelijkheid van wisselende jaarlijks te bepalen budgetten, het niet inspelen op nieuwe ontwikkelingen of allerlei feedbackprocessen, voorkeursbehandeling van economisch haalbare projecten,... Zonder enige twijfel vormt de geringe economische en politieke uitstraling van het filmbedrijf een zeer belangrijke factor in deze houding. Toch werden de uitgangspunten van het beleid steeds meer politiek-strategisch en economisch bepaald, wat de culturele waakzaamheid over de diversiteit, de reële ideologische verruiming en de kwaliteit dreigt te verdringen. In schril contrast met deze passiviteit van de beleidsinstanties tekent zich binnen een breder concept een groot aantal mogelijkheden af om een kritische, pluriforme Vlaamse beeldcultuur te stimuleren: belang van beeldopvoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding in het onderwijs, het onvoorwaardelijk stimuleren van reëel talent, nauwere samenwerking tussen film, videoprodukties en televisie, stimuleren van sectoren zoals de animatiefilm en de documentaire waar een grote know how bestaat, het op een lijn brengen van alle diensten,... In een dergelijk breed kader zouden de beleidsvoerende instanties - in welke organisatievorm dan ook - vooral gemengde strategiëen (cultureel en economisch) moeten uitwerken op basis van prognoses en onderzoek. Zo zou bv. een onderzoek naar de preciese houding van de Vlaming tegenover de eigen films of TV-drama's - een cruciale culturele en economische schakel - heel wat licht kunnen werpen op deze complexe relatie.Ga naar eindnoot(28) In het licht van de meest recente ontwikkelingen - waarbij men tracht zoveel mogelijk economisch haalbare filmprojecten op te starten - en in een klimaat van groeiende Europese integratie, moet de overheid haar filmbeleid laten leiden door een aantal dringende, cultureel geïnspireerde voorwaarden en strategieën (welke weerstand kunnen we bieden? welke behoefte bestaat er?...). Alleen de overheid kan het kader scheppen om de bestaande mogelijkheden en grenzen van de Vlaamse beeldcultuur te verleggen (financieel op verschillende fronten, artistieke investeringen,...) zonder hierbij te vervallen in regionalisme of protectionisme. Vooral in een periode, waarin alle partijen (niet alleen in de gangbare betekenis) de verdediging van de eigen identiteit tot hun vast retorisch instrumentarium zijn gaan verheffen, wordt het ook hoog tijd om eens daadwerkelijk de eigen film- en televisieproduktie te stimuleren. Wie twijfelt er immers nog aan de centrale rol van film en televisie in het doorgeven van de sociale verbeelding? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BronnenLe Secteur Cinématographique en Belgique, in Courrier Hebdomadaire du CRISP, Brussel, Centre de recherche et d'information socio-politiques, nrs. 768-770, 1977. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit artikel werd geschreven in januari 1989, een maand voor de publikatie van de ‘Open Brief’ van de Heer Frans Buyens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Globale cijfers van de subsidies voor de filmsector, verleend door het Ministerie van Cultuur, plus de percentuele aandelen van de verschillende deelterreinen.
|
|