Publikaties
Vlaams Archief 88
Het tweede Jaarboek Vlaamse Beweging omvat opnieuw drie grote delen. Een eerste gedeelte met standpunten en analyses, het tweede deel is een dossier, ditmaal gewijd aan de splitsing van de Katholieke Universiteit van Leuven en tenslotte volgt een reeks bijdragen over politieke, economische, sociale en culturele aspecten van de Vlaamse ontvoogding. In totaal bevat dit boek zestien bijdragen van zeer verschillende kwaliteit.
Mark Grammens opent met een zeer korte bijdrage onder de titel Geen toegevingen. De stelling van Grammens is eenvoudig: ‘Wij beschikken op dit moment in Vlaanderen niet over het politieke personeel om de konfrontatie met de francofonie aan te kunnen’ en hij besluit aldus: ‘Aangezien wij de konfrontatie niet aankunnen, is het thans in het Vlaamse nationale belang dat er niets gebeurt’.
Interessant is de grotendeels autobiografische bijdrage van Manu Ruys Vijf beslissende brugjaren, 1945-1950. Ruys bespreekt een aantal elementen die het mogelijk hebben gemaakt dat de autonomie-gedachte de Wereldoorlog en de repressie heeft overleefd. Hij beschrijft hoe de jonge generatie de grondslag legde voor de vernieuwde Vlaamse Beweging. Op initiatief van deze jongeren ontstonden allerlei week- en maandbladen. Dit artikel gaat vooral over het tijdschrift Golfslag. Samen met o.a. Ivo Michiels, Adriaan de Roover en Paul de Vree maakte ook Manu Ruys deel uit van de redactie van dit maandblad, dat zich ‘Jong-Durvend-Gelovend’ noemde. Volgens Ruys is het mede aan deze jeugdpers te danken, dat in de jaren vijftig nieuwe politici in de traditionele partijen als Vlaming naar buiten konden treden en dat kort daarna ook een nationalistische partij kon starten. Kenmerkend volgens Ruys voor deze naoorlogse nationaal-Vlaamse opstanding was dat het federalisme in het perspectief van de Europese eenwording wordt geplaatst, de hang naar nuchterheid en zakelijkheid, de belangstelling voor buitenlandse politiek en de doorbraak van het persoonlijke en kritische denken.
Het artikel van Karel Dillen dat volgt op dat van M. Ruys relativeert al onmiddellijk Ruys' uitspraak dat de Vlaamse Beweging van na W.O. II o.a. wordt gekenmerkt door nuchterheid en zakelijkheid. Dillen houdt een pleidooi voor de onafhankelijkheid van Vlaanderen. Nog een politieke bijdrage wordt door Eric van Rompuy geleverd, die wil aantonen dat alleen met een sterke CVP in Vlaanderen een gunstige staatshervorming kan worden gerealiseerd.
Het dossier over ‘Twintig jaar Leuven Vlaams’ bevat naast een artikel van rector R. Dillemans en E. Lamberts over de evolutie van de K.U. Leuven nà de splitsing, een artikel van Jan Verroken over de geschiedenis van zijn wetsvoorstel om ook voor het hoger onderwijs de streektaal te laten gelden (1966) en een getuigenis van de toenmalige studentenleider Gaby Vandromme over de sfeer aan de universiteit in de jaren zestig. De meest interessante bijdrage is die van Herman Todts, waarin hij de geschiedenis schetst van de splitsing van de Leuvense universiteit. Even heeft hij het ook over de trauma's die sommige Waalse politici aan dit ‘Walen buiten’ overgehouden hebben. Het zou interessant zijn na te gaan in hoeverre het ‘Walen buiten’ vandaag nog nawerkt bij sommige Waalse politici bijv. in de P.S.C.
Het derde deel, dat meer dan de helft van het boek beslaat, bevat acht artikelen. Gijs Garré bespreekt de verdeling van de rijksgelden voor onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in België en komt daarbij tot de conclusie dat de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks voor ongeveer 6,5 miljard frank wordt benadeeld. Het zou wel interessant zijn als Garré of een andere auteur in een volgend jaarboek eens bekijkt hoe de toestand zal zijn na de regionalisering van het onderwijs en hoe de financiën dan verdeeld zullen zijn. Marc Platel begint zijn artikel over Voeren daar waar Guido Sweron het in het eerste Jaarboek beëin-