variant, de zgn. nakeurvorm. De Werkgroep stelt hier voor de dubbelvormen op te heffen en een gematigde vernederlandsing door te voeren, volgens vooraf bepaalde criteria. Dat zou spelvormen kunnen opleveren als kultuur, piknik, eksellent, eukumenisch, jen, preses, akku, maar niet als tiepies, bèzje, twalet, sentrum, ksenofobie, antikèr en sinjaal. Bepaalde categorieën zouden van vernederlandsing moeten worden uitgesloten: b.v. credo, ad hoc, casu quo, gêne, eau de cologne. De Werkgroep vindt het ook verantwoord om de woorden die met typisch-Engelse uit-spraakeigenaardigheden aan het Engels ontleend zijn, consequent als vreemd te beschouwen en te spellen. Die woorden worden door de meerderheid van de taalgebruikers als vreemd ervaren, waarbij komt dat aanpassing van de Engelse klankpatronen aan de algemene principes van de Nederlandse spelling een erg ingewikkeld en vaak onnatuurlijk beeld oplevert (vgl. b.v. computerkompjoeter, met de in het Nederlands verder nooit voorkomende combinatie pjoe). Verder zou er ook aan gedacht kunnen worden wetenschappelijke vaktermen, die nauwelijks in het algemene taalgebruik voorkomen en alleen in kleine wetenschappelijke kringen gehanteerd worden, van vernederlandsing uit te sluiten. In ieder geval wil de Werkgroep de dubbelvormen, waarover thans zoveel onvrede bestaat, drastisch beperken en in die gevallen waar toch nog dubbelvormen getolereerd worden (b.v. door spellingevolutie), zou er aan een van die vormen geen ‘voorkeur’ mogen worden toegekend, en zou hij niet verplicht mogen worden gesteld.
De praktijk wijst uit dat de bestaande regeling van de tussenletters (tussen -s en -(e)n) aanleiding geeft tot heel wat onzekerheid. Bij de tussen -s kan dat het gevolg zijn van de moeilijke hanteerbaarheid van het criterium van de analogie (moet raad(s)zaal geschreven worden naar analogie van raadhuis of van raadsvergadering?), bij de -(e)n van de omstandigheden dat de noties enkelen meervoudigheid niet voor iedereen direct toepasbaar zijn (waarom is het thans bessesap en niet bessensap en waarom bessestruik en niet bessenstruik?).
De Werkgroep stelt voor de verbindingsklank -(e)n als -en te schrijven als het eerste woord lid van de samenstelling op -en eindigt of een meervoud op -en heeft; in alle andere gevallen wordt -e geschreven. Voorbeelden: havenmeester, heldendaad, koninginnendag, perenboom, naast aspergebed, rijstepap, mallejan, lieve-heer, blindedarm. Deze regeling zou, en daarom heeft de Werkgroep er een voorkeur voor, het minste aantal wijzigingen aan de bestaande spelling impliceren.
De verbindings -s zou geschreven moeten worden als men die klank hoort en als die niet de laatste klank is van het eerste lid of de eerste van het tweede lid (liefdesuur, kapperszaak, dorpskom, naast waszak, dorpstraat). Verder wordt die geschreven als het eerste woord van de samenstelling een meervoud op -s zonder apostrof heeft en het tweede lid begint met een -s (meisjesschool, memoireschrijver naast doodstraf, tubaspel).
Bij de diakritische tekens (apostrof, trema en liggend streepje) springt de vervanging van het trema als scheidingsteken door het liggend streepje het meest in het oog. Dat geldt in die gevallen waarin de schrijver dit voor de leesbaarheid nodig acht (zaaiuien, radio-omroep, mee-eten). In bestaande spelvormen als weeïg, geëmancipeerd, reëel wordt het gewoon weggelaten.
Een delicaat probleemgebied is de werkwoordspelling, het heilige huisje van onze spelling, waartegen ook door zeer geoefende taalgebruikers steeds meer fouten worden gemaakt. De Werkgroep formuleert hier geen eigen voorstel, maar zet de mogelijkheden met voor- (leerbaarheid) en nadelen (grote maatschappelijke commotie) op een rijtje. Een eerste mogelijkheid is deze spelling ongewijzigd te laten. De tweede is