nen, is alleen te danken aan de degelijke organisatie van deze conferentie.
Er traden vier hoofdsprekers op. E.H. Kossmann opende met een toespraak over de vraag: hoe moeten we Nederlandse geschiedenis schrijven. Hij vroeg zich af wat er nu zo typisch ‘Nederlands’ is aan de cultuur van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden? De tweede spreker C. Brown, bracht verslag uit over het technisch onderzoek dat de National Gallery recentelijk heeft uitgevoerd op de grote groep schilderijen van Rembrandt die zij in haar bezit heeft. J. IJsewijn sprak over het Latijn en de Lage Landen. Hij peilde naar de bijdrage van de Lage Landen tot de ontwikkeling en de verspreiding van de Latijnse literatuur, wetenschappen en geleerdheid. J.W. de Vries stelde zich in zijn toespraak ‘The Dutch, the Dutch Language and the world’ twee vragen: waarom verdringen Nederlandstaligen zo moeilijk andere talen en waarom nemen zij zo gemakkelijk andere talen over? De conferentie werd besloten zoals dat bij een grootse gelegenheid past: met vuurwerk! Verbaal vuurwerk, uiteraard! De slottoespraak werd inderdaad gehouden door de Amerikaanse ‘superstar’ onder de huidige historici: Simon Schama. Hij behandelde verschillende twintigste-eeuwse visies op de Hollandse schilderkunst. Schama is een uitmuntend redenaar, maar de meeste toehoorders hadden achteraf toch de indruk dat zij niet echt iets nieuws hadden gehoord.
Tussen de lezing van E.H. Kossmann en deze van Schama werden in de verschillende werkgroepen ongeveer negentig andere, kortere lezingen gehouden. Dit programma bevatte historische, kunsthistorische, taalkundige en literaire onderwerpen van de middeleeuwen tot vandaag. Vooral de Gouden Eeuw kwam goed aan bod. Dat is niet zo verwonderlijk want het ‘Centre for Low Countries Studies’ legt zich vooral op deze periode toe en men kan daar dan ook sinds oktober 1988 een graad van ‘Master of Arts’ behalen in ‘The Culture and History of the Dutch Golden Age’.
Ter gelegenheid van deze conferentie werden aan het College ook twee interessante tentoonstellingen georganiseerd. Een over zeldzame boeken, gepubliceerd in de Lage Landen, die zich in de collectie van de Londense universiteitsbibliotheek bevinden en een met zeventiende-eeuwse Hollandse en Vlaamse prenten. Ook deze laatste tentoonstelling was samengesteld uit de UCL-collectie en bevatte verschillende pentekeningen van o.a. Rembrandt en Van Dijck.
Dit was beslist een interessante en goed georganiseerde conferentie, maar het was ook een zeer heterogene en vermoeiende bijeenkomst. Als men over drie jaar, zoals men van plan is, deze conferentie opnieuw organiseert, dan zal men toch de deelnemers wat meer de kans moeten geven om nu en dan eens op adem te komen.
Het ligt ook in de bedoeling, de teksten van de tijdens de conferentie gehouden lezingen te publiceren in Dutch Crossing, het tijdschrift van het ‘Centre for Low Countries Studies’.
Dirk van Assche