teksten overgenomen. Ook eersterangsdichters als Hooft, Vondel en Bredero hadden belangstelling voor het lied: herhaaldelijk voorzagen zij hun teksten van een gezongen voordracht doordat zij een bepaalde ‘wijs’-aanduiding gaven.
Alle bekende melodieën waarop in de 17de eeuw teksten van Vondel werden uitgevoerd en waar de dichter naar verwijst door de beginwoorden van een bestaand lied te citeren, werden onlangs samengebracht door de musicus Kees de Bruijn en de docente 17de-eeuwse Nederlandse letterkunde, Marijke Spies. Het is een fraai, mooi gepresenteerd boek geworden, op groot formaat, met een bijzonder helder notenbeeld. Dit notenbeeld is zo afgedrukt, dat voor de uitvoering van een volledig lied (muziek en alle tekststrofen) het blad niet omgekeerd hoeft te worden. Bij de enkele uitzonderingen van liederen met een zeer hoog aantal strofen (36 bv. in de Aandachtige betrachting over Christus' Lijden) werd de muziek op de derde e.v. bladzijden herhaald.
De titel Vondel vocaal, met de geslaagde alliteratie, dekt volledig de lading, maar de ondertitel De liederen van Vondel (in de tekst enkele malen herhaald) is verwarrend, omdat die de indruk kan wekken dat de dichter ook als componist actief was. Aangezien Vondel steeds melodieën leende, is van een activiteit op compositorisch gebied geen sprake. Het lijkt ons dan ook verkeerd te spreken van ‘liederen die Vondel heeft geschreven’, ook wanneer de auteur toevoegt: ‘op toendertijd bekende zangwijzen’ (p. 7).
De veertig muzikaal erg boeiende liederen werden op verantwoorde wijze door Kees de Bruijn in 17de-eeuwse stijl driestemmig uitgewerkt, enkele malen op basis van een bestaand vier- of vijfstemmig origineel. Wij schrokken wel even van de aanbeveling in het voorwoord, waarin de auteurs behalve de tweestemmige (bovenen onderstem) en driestemmige vocale voordracht, ook een uitvoering in het vooruitzicht stellen ‘voor piano en gitaar’ (p. 7). Hoewel in de verantwoording ook het clavecimbel wordt genoemd (en bij een van de vermeldingen blijkbaar zelfs wordt geprefereerd, p. 103), verbaast het ons toch dat voor 17de-eeuwse liederen niet exclusief wordt geopteerd voor clavecimbel (of spinet) en luit. De auteurs gaan o.i. te ver wanneer zij ‘moderne’ instrumenten verdedigen met de zin: ‘We zullen maar zeggen: goede muziek verdraagt alles’. Jammergenoeg wordt in de handen van veel musici ‘goede muziek’ gedegradeerd tot ‘slechte’...
Wij betreuren het dat De Bruijn uitsluitend koos voor de driestemmigheid, vooral daar waar hij voor enkele liederen een vier- of zelfs een vijfstemmig 17de-eeuws origineel ter beschikking had. Waarom ‘bewerken’ als er een uitstekend model voorhanden is? Wij noemen in dit verband de Wijkzang, de Lofzang van Sint Clara, het Bruiloftslied en de rei uit Gijsbrecht van Aemstel. Deze opmerkingen mogen de lezer echter niet verhinderen deze uiterst interessante aanvulling van het 17de-eeuwse muzikale repertoire uit de Nederlanden te zingen en/of te spelen. Het werk is toepasselijk verlucht met eigentijdse gravures en bovendien werd elk lied grondig gecommentarieerd, zowel vanuit de historische als vanuit de literaire context. Commentator Marijke Spies heeft begrepen dat de hedendaagse lezer behoefte heeft aan uitvoerige informatie, want Vondel is heden ten dage niet meer voor iedereen een zo ‘vanzelfsprekende’ dichter. Zowel voor de muziek als voor de tekst zijn wij de auteurs dan ook dankbaar.
Ignace Bossuyt
Vondel vocaal. De liederen van Vondel bijeengebracht en ingeleid door kees de bruijn en marijke spies, H.J.W. Becht, Haarlem, 1988, 112 p.