Nieuwe Nederlandse muziek in het Concertgebouw
Nadat Ligeti in zijn Apparitions voor groot orkest uit 1958-1959 al was uitgegaan van de klank-zelf en niet van een analyse ‘vooraf’ in complexe reeksen-procedures en nadat Terry Riley met zijn In C uit 1964 de toon had gezet voor een nieuwe tonaliteit in de minimal music, om me maar te beperken tot slechts enkele werken met verstrekkende gevolgen, raakte de moderne muziek geheel op drift. Zeer veel droegen daartoe ook de revolutionaire ideeën van John Cage bij, in ondermijnende zin wel te verstaan: de avantgarde kraakte in al haar voegen en is als het ware nog steeds de wonden aan het likken...
Waar dat allemaal toe leidde, althans in Nederland, werd duidelijk aan de hand van een aantal opdrachtwerken voor het eeuwfeest van zowel het Concertgebouworkest als het concertgebouw-zelf. In beide gevallen speelde Tristan Keuris een hoofdrol. Allereerst klonk in Amsterdam zijn Catena (Ketens) in de vorm van refreinen en variaties voor 31 blaasinstrumenten en slagwerk en vervolgens speelden George Pieterson en het Orlando Kwartet het Kwintet voor lage A-klarinet en strijkkwartet.
Uitgesproken Neo-Romantiek en in een wel zéér verre afstand van een compositie als Kwartet voor symfonie-orkest uit 1967, nog horig aan de serieële epoche van een Stockhausen-Boulez!
Altijd is bij Keuris in zijn latere werken de directe expressie belangrijk.
Hij houdt van briljant klinkende, verzadigde kleuren, schrijft een overrompelende muziek. Niet zozeer sterk qua vorm of ontwikkelingsverloop al is Catena zeker doordacht te noemen, gebaseerd als het is op drie akkoorden, waarin de kleine terts een rol speelt, aangezien dat zo'n opmerkelijke boventoon is voor een buisklok en die instrumenten wilde hij bij voorkeur toepassen. Dat basismateriaal wordt verwerkt in twaalf variaties, ingeleid door een prelude, afgerond door een postlude en tussen de zesde en zevende variatie door een interlude onderbroken.
In het Kwintet zijn de langzame delen het belangrijkst: een Lamento (Lento e mesto) en een Elegia (Adagio con espressione), de snellere delen daaromheen hebben minder betekenis. Vooral die eerste klaagzang is uiterst fraai, voor mij eigenlijk het hoogtepunt! Een weemoedige klacht die me de term De Nieuwe Melancholie in de pen deed vloeien. Want ook het schitterende Pianotrio van Otto Ketting, althans alweer in het eerste deel - eveneens een opdrachtwerk voor het genoemde eeuwfeest - voldeed geheel aan die term. Opmerkelijk is dat Ketting er in slaagt om de piano, vrijwel éénstemmig toegepast, te laten klinken als een gelijkwaardig partner voor viool en cello en niet als het bekende vraatzuchtige toetsenmonster dat alles in zijn omgeving verslindt. Klinkt Keuris verzadigd, Ketting streeft naar helderheid. Ja, want binnen De Nieuwe Melancholie blijven wel degelijk variaties en gradaties mogelijk.
Ernst Vermeulen