geschiedenis zelf als een sprookje gaan opvatten. Niet als een hard, actueel gegeven, maar uitgaande van een meer symbolisch, beschouwelijk niveau. Zwagerman heeft het in De houdgreep aldoor over metaforen. Volgens hem is het onvermijdelijk om de werkelijkheid niet in realistische beelden, maar in metaforen te vatten. Het meisje uit het boek - Nederlandse au pair in Londen - wordt dat tenminste op haar fotografieles voorgehouden; ze snijdt uit de werkelijkheid dan ook geen illustraties, maar stillevens. In de Tate Gallery ziet ze een schilderij van Derain dat de Theems voorstelt als een kinderbadje, met speelgoedbootjes en vrolijke kleuren. Zoiets zegt vaak meer over de werkelijkheid dan een representatie. Dan is literatuur natuurlijk ook één grote metafoor, idem dito Zwagermans boek. De houdgreep zegt inderdaad veel tussen de regels door, en dat maakt de roman bijzonder. Ook in de manier waarop hij bepaalde zaken open laat voor interpretatie: hij stelt de videoclip waarin het paartje speelt als wansmakelijk voor, maar als beeld van de tijd koestert hij het ding; de liefde waarmee in het filmpje de draak gestoken wordt, moet vroeg of laat wel teleurstellen, maar daarmee moet en kan geleefd worden, enzovoort. Zwagerman laat je zelf invullen en komt zo niet tot platitudes.
Een dergelijke afstand heeft Zwagerman niet helemaal in zijn verhalen kunnen inbouwen. Toch bevat Kroondomein drie ‘schrijversverhalen’ waarin het probleem concreet aan de orde komt. Maar de schrijversafstand hier is die van een aarzelend, twijfelend auteur, niet die van de zelfverzekerde schrijver van De houdgreep. Het zijn drie uiterst denkbeeldige, introverte verhalen, waarin de schrijver zich voortdurend in een tegenstrijdige positie gedwongen ziet, in het bijzonder tegenover vrouwen. Tegenover zijn eigen vrouw, voor wie hij schrijft, kent hij een gevoel van suprematie. Maar van zijn moeder, die hem liever een frisse neus zou zien halen, voelt hij zich hopeloos afhankelijk. Het brengt Zwagerman in een verhaal zelfs tot in een kunstmatige moederschoot. Schrijven zou uiteindelijk een zoeken zijn naar een ander soort taal en onvermijdelijk leiden naar taalloosheid, naar het prille begin van vóór de geboorte. Maar de drie verhalen in kwestie geven door een te pathetische impulsiviteit het beschreven gevoel van machteloosheid en wanhoop eerder een trap na. Hermans schreef dertig jaar geleden al De God Denkbaar, Denkbaar de God, Zwagerman zou er dus beter aan doen zijn eigen metaforiek te hanteren om zijn taalonmacht te verwoorden. Als hij al graag filosofeert, dan liever zoals in De houdgreep: tussen de regels door.
De eerste cyclus van het boek is wat dat betreft stukken interessanter. Hier brengt Joost Zwagerman vier kinderverhalen samen, waarin hij een poging doet om de kinderfantasie en vooral het taalgebruik van kinderen binnen te dringen. Er spelen ook volwassenen een rol in. Ze slagen er niet of nauwelijks in die vreemde denkwereld te betreden - zo zien we een juf die volledig ontwricht raakt door een ongrijpbaar conflict tussen een klas en een uitgestoten jongetje. Zwagerman wil de lokkende onbekendheid van die vreemde kinderwereld beklemtonen, maar ook hier is de behoefte om wat te experimenteren, om te zoeken naar een ander register, te nadrukkelijk aanwezig. Het is de behoefte van een auteur die zijn weg nog net niet gevonden heeft.
De twee verhalen die het boek afsluiten zijn tegelijk de klassiekste en de veelzeggendste. De thematiek blijft dezelfde: schrijven en taal. Deze keer spelen twee niet-schrijvers de hoofdrol, twee figuren die door een gebrek aan persoonlijkheid eerder aansluiting zoeken dan op willen vallen, die achter de schermen blijven. Maar in hun belangeloosheid zijn ze kleurrijker dan de door hen bewonderde mensen. Het is dezelfde situatie waarin het