beschrijving van schilderijen van Bosch - ofschoon enkele details daar wel op wijzen - als wel een soort omgekeerd, ontluisterd beeld van de mens, gekenmerkt door een verbijsterende, bizarre fantasie. Deze omgekeerde wereld - het motief zelf was zeer populair in de literatuur en in de beeldende kunsten op het einde van de middeleeuwen - is er een, waarin het dier de gekooide mens observeert en opvreet.
Typerend is bijvoorbeeld de eerste reeks, met dezelfde titel als de bundel (in de eerste uitgave was deze reeks achteraan geplaatst). De allusie op Bosch' ‘De tuin der lusten’ is tot in de details uitgewerkt. In een ogenschijnlijk objectief registrerende stijl wordt een wereld neergezet waarin de verdierlijkte mens wordt gedomineerd door het vermenselijkte dier: een gehurkte uil die een wit mensenpaar aanstaart, een rat die knaagt aan een gezicht in een kooi, vogels die het woedende volk voeden, ‘knielende’ kikkers, drie gemuilbande kinderen in een korf, enz. Als de mens als mens optreedt, is het met dierlijke kenmerken of attributen, of ‘oog in oog’ met vertegenwoordigers van de dierenwereld: de ‘flamenco’, de pelikaan, de vis, de kameel.
Als geheel biedt deze bundel een demonstratie van poëtisch vakmanschap. Dirk Christiaens beheerst het métier volkomen en gaat heel vindingrijk om met de taal. Hij brengt nadrukkelijke, condenserende klanksamenhangen aan door snel op elkaar volgende alliteraties en assonanties (‘Blinde vinken verhinderen een gesprek’; ‘Vogels voeden het woedend volk’ enz.), die bijdragen tot de beeldende, plastische kracht van deze gedichten.
De vraag die bij dat alles wel kan worden gesteld is, waarom bij de dichter de behoefte is ontstaan om deze bundel opnieuw uit te geven. De bundels die Christiaens na de eerste druk van Tuin van huid heeft gepubliceerd - vooral Damascus. 50 gedichten 1965-1970 (1978), A fonds perdu (1982), 3-Handig (1986) - lieten een ontwikkeling zien, weg van het maniëristische taal-manipuleren naar een helderder en aanzienlijk veel soberder vormgeving en naar meer aandacht voor de persoonlijke ervaringswereld van het lyrische subject.
In de tweede, ‘gewijzigde’ druk van Tuin van huid blijken weinig ingrijpende veranderingen te zijn aangebracht. Behalve wijzigingen in de interpunctie (invoegen van komma's, weglaten van hoofdletters aan het versbegin) zijn er enkele varianten die wijzen op een behoefte aan een ‘gewonere’ zegging (in ‘lillende geledingen’ en in ‘safieren ruif’ werd b.v. het adjectief geschrapt; ‘doorwaden’ wordt ‘zwemmen’). Verder zijn ook de opdrachten weggevallen en in nr. 3 van de reeks ‘Het oordeel’ is behalve de opdracht aan Christiaens' ‘dichterlijke tweelingbroer’ Roger de Neef, ook de ‘concrete’ referentie naar Oostakker (en naar Hugo Claus) weggelaten.
Staat de dichter op een nieuw keerpunt waarbij hij naar een vroegere fase in zijn ontwikkeling teruggrijpt? Maar wat wil met deze herdruk dan gezegd zijn? De toekomst zal het moeten uitwijzen.
Anne Marie Musschoot
dirk christiaens, Tuin van huid. Verzen naar Jeroen Bosch, Manteau, Antwerpen-Amsterdam, 1988, 40 p.