weging tot stilstand blijken te komen: stollen. De lezer ziet hoe de tegenstellingen worden overstegen, de conflicten en het zinloze schijnbewegen worden overwonnen, om plaats te maken voor het innerlijke bewegen, de dialogische liefde, de queeste naar de An-persona, die in Het boek Alfa o.m. de oorsprong, de verrijzenis, de vervulling, de toekomst en de liefde symboliseert.
Door de ‘schriftelijke lectuur’ zijn auteur en criticus, zoals Bousset zelf zegt, als een Siamese tweeling verbonden. De kwaliteit van de analyse van Bousset bewijst dat dit geen nadeel hoeft te zijn. Het boek Alfa wint tijdens zijn studie aan betekenis en wordt leesbaarder. Maar de methode kent ook haar grenzen. De onlosmakelijke verbondenheid van criticus en auteur roept ook vragen op. Blijft er bij een lezing waarin auteur en lezer aan elkaar geketend zijn wel voldoende plaats voor de subjectiviteit, het eigen standpunt van de criticus, dat door de roman uitgedaagd wordt? Is bij een lectuur als die van Bousset de creatieve kritiek, die door zijn scheppend karakter de afstand tussen literatuur en analyse zou moeten verkleinen, wel mogelijk? Spreken de macht van de machteloosheid, die het werk van Michiels kenmerkt, en de analyse die Bousset zich ten doel heeft gesteld elkaar eigenlijk niet tegen?
Door het gestructureerde dozengeheel krijgt de lezer vat op de roman, maar het stollingsproces, dat bij de analyse van Bousset centraal staat en dat de verbinding tussen auteur en criticus mogelijk moet maken, reduceert ook de taalcreatieve, taalkritische en dynamische aspecten van de experimentele roman van Michiels.
Het gevaar dat men zich bij Michiels juist door geometrie en symboliek laat (ver)leiden, is groot. In een voortdurend gevecht met de auteur moet de criticus, om te overleven, de tegenstellingen overstijgen. Hij moet, net als de ‘hoofdpersoon’ uit de roman, op zoek gaan naar een
H. Bousset (o1942).
hogere synthese. Het resultaat is een prachtige structuur, maar tegelijkertijd ontrooft men de tekst wel van een belangrijk stuk van zijn dynamiek en zijn speels karakter. Maar daar staat, zoals gezegd, het een en ander tegenover! De auteur van
Lezen om te schrijven kan juist door middel van zijn Barthesiaanse lectuur aantonen dat de tekst van Michiels open staat voor zijn lezers. Bousset vestigt verder de aandacht op de horizontale kracht in
Het boek Alfa, die hij als de queeste naar An beschrijft. Hij toont aan dat die kracht samen met de centrifugale, die uitdijt rond het centrum, tot een spiraal wordt die de hiërarchie doorbreekt die ons en onze werkelijkheid beheerst. En daarmee heeft hij weer eens de centrale kenmerken van het werk van Michiels onder woorden gebracht.
Herbert Van Uffelen
h. bousset, Lezen om te schrijven, De Bezige Bij, Amsterdam, 1988.