Een einde maar niet aan het eindnoot
In de vorige dichtbundel van Willem Jan Otten, Ik zoek het hier (1980), staat een kort vers dat zijn (poëtische) visie op kernachtige wijze uitdrukt:
Een leven lang al in mijn boekenkast
en nog geen vaste plaats. Bekijk mij niet,
ik kijk. Liefst was ik nergens, niets,
verdwenen in dit staren, ongezien.
Thematisch is de poëzie van Otten - die niet toevallig doet denken aan de gedichten van Rutger Kopland - duidelijk gebaseerd op een aantal tegenstellingen en paradoxen: een vaste plaats en nergens zijn, verschijnen en verdwijnen, kijken en bekeken worden...
Het brengt ons meteen bij de gedichten uit Ottens jongste dichtbundel, Na de nachttrein. Vanaf het begin wordt de lezer getroffen door dezelfde ambivalente sfeer, die hier nog nadrukkelijker domineert. Het aanvangsgedicht beschrijft een merkwaardige ervaring van depersonalisatie, het gevoel van uit zichzelf te treden en de eigen persoon van buitenaf (als een buitenstaander) te observeren:
Bedauwde klinkers, droge stoep.
Voor mij loopt een man in jek.
Lichtkring in en uit en in.
Ik zet mijn voeten in zijn tred. (...)
Hij weet niet beter of de enige is hij. (...)
Blijft voor de voordeur staan
En vindt de tast. Strijkt niet
een blik de gevel langs, naar
waar hij liep en ik hem zie.
Veegt druppels uit zijn frons
en stapt mijn leven in, de man
die ik nooit achterhaal, want ben.
(p. 9)
Dit is de typische Rimbaud-thematiek van het Je est un autre, of liever omgekeerd: die ander is ik. Door die existentiële vervreemding ontstaat een bijzondere spanning tussen afstandelijkheid enerzijds en identificatie anderzijds. De eerste afdeling van de bundel heet trouwens De kunst van het schaduwen; het volgen van een ander, en tegelijk ook als schaduw er onlosmakelijk mee verbonden zijn. Daarbij komt nog dat ook de poëzie en de lezer zelf uiteindelijk niet aan deze ‘ontdubbeling’ ontsnappen. Hun houding en hun bestaan blijken immers even dubbelzinnig: ‘Mijn zin kijkt op, je ogen in. / Werd je de woorden die je leest. / De vinger langs je lip gestreken / ben je zelf. Hij slaat jou om’. (‘Mevrouw de aandacht’, p. 15).
In de tweede afdeling, Midden in mijn leven (met een duidelijke verwijzing naar Dante), wordt die positiebepaling verder afgetast, maar de radicale depersonalisatie heeft hier plaats gemaakt voor de herinnering en de subjectieve zingeving. Een aantal gedichten evoceren - of liever, construeren - een soort van paradijselijke ervaring die klaarblijkelijk wordt gesitueerd in een tuin of aan zee. Niet toevallig wordt daarbij het dichterlijke ik veelal vergezeld door moederfiguren en door een kind (dat tegelijk in zeker opzicht een nieuwe afsplitsing is van zichzelf). Daardoor wordt de vraag naar de eigen identiteit hecht verbonden met die naar de menselijke verhoudingen: de plaats in de opeenvolgende generaties en in de tijd, de rollen van vader, kind en man. Toch gaat het duidelijk niet om een reëel beeld, maar steeds om een imaginaire achterafconstructie, die zich als het ware binnendringt in het subject:
(...) Ook mee was mijn jongste, toen twee.
Ik meende te zien hoe de tuin in een mum
zijn hoofd in groeide met moeders en al.
Hij roerde in de vijver, waarin nog geen
goudvis, waarin wel al blad, koud veen.
(p. 19)
Slotregels als deze onderstrepen eens te meer het ambivalente van de harmonische ervaring. De verbondenheid met de andere wordt trouwens, in zijn negatieve dimensie, op aangrijpende wijze verwoord in enkele gedichten die het afscheid van de ziekte en de dood tot onderwerp hebben (‘Op zaal’, ‘Voorvaarwel’).
De laatste twee afdelingen van de bundel wijzigen in feite niet zoveel aan die overkoepelende thematiek van vervreemding, afstandelijkheid én intimiteit; hooguit leggen ze enige andere accenten. Ik-personen laat een aantal historische en fictionele personages aan het woord, die allen op hun eigen wijze zichzelf vragen stellen. Hamlet verschijnt hier bij uitstek als een acteur ‘bij de gratie van triplex kantelen, / een galmende geest, een ademend gordijn’, en Columbus vraagt zich af of de ontdekking van Amerika nu wel zijn werk is. Voorts zijn er