Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdIndonesisch Nederlands-Indië op paradeWie Rob Nieuwenhuys is en hoe hij bij uitstek de registrator is van een nu bijna verzonken Nederlands-Indisch verleden heb ik enkele jaren geleden in dit periodiek uiteengezet.Ga naar eindnoot(1) Het is bij de tijd- en lotgenoten van de nu 80-jarige schatgraver een automatisme: wie Rob Nieuwenhuys zegt, zegt tempo doeloe, wat in de kolonie de ook bij Nederlanders gangbare Maleise uitdrukking was voor de periode van omstreeks 1870 tot 1914. Onder die naam bracht Nieuwenhuys in 1961 een alom geroemd fotoboek uit, waar zowel uit de keuze van de her en der opgedolven foto's alsook uit de toelichtingen daarbij niet alleen een door intelligentie gescherpte blik op die door rasmenging en rasimport ontstane samenleving bleek, maar eveneens een door sentiment gedreven zich inleven in een verleden dat zich onomtkoombaar in zijn genen had genesteld. De verzameling was toen nog niet compleet. Sindsdien kondigde Nieuwenhuys een trits nieuwe fotoboeken aan, waarvan de eerste in 1981 onder de titel Baren en oudgasten en de tweede een jaar later met de veelzeggende naam Komen en blijven verscheen. Het als sluitstuk bedoelde 3e deel is onlangs verschenen en de titel, Met vreemde ogen, is alweer veelzeggend. In zijn inleiding schrijft Nieuwenhuys hier dat verreweg de meeste foto's in zijn drie delen door Europese fotografen zijn gemaakt. Zij zagen met de ogen van de Europeaan de oosterse wereld, die nu in hoofdzaak in het derde boek is geportretteerd. Ze drongen niet door in die wereld met zijn afwijkende zeden en gebruiken, maar meestal kwam die in hun ateliers op parade. Het waren de welgestelde vorsten, regenten en andere machthebbers uit de sectoren van bestuur en cultures, die zich in de tijd dat fotograferen een kostbare zaak was zo lieten vereeuwigen. Met al hun parafernalia dikwijls en ook vaak met de Europese décorstukken van die ateliers, waarmee de oosterse bezoekers soms schokkend contrasteerden. Het is geen representatief beeld van die oosterse wereld geworden, schrijft Nieuwenhuys in zijn verantwoording. Inderdaad, de zg. gewone man anders dan als hof- en huispersoneel ontbreekt er grotendeels in. Men was in tempo doeloe nog niet zo als later op het pittoreske ingesteld, toen die gewone man op zichzelf een kleurig en tevreden décorstuk was geworden voor plaat en schilderij. Maar hoe die tevredenheid schijn was laten ook een aantal oorlogsfoto's in dit deel zien. Foto's van stapels lijken van zogeheten opstandelingen in uitgemoorde dorpen, zoals in de oorlogen in Atjeh op Noord-Sumatra gebeurde. Want tempo doeloe was ook een tijd van koloniale expansie-oorlogen en straf- | |
[pagina 433]
| |
expedities, die zelden fotografisch werden vastgelegd. Wat de foto's een dimensie meer geeft dan hun ook aanwezige eigenschap van zomaar interessante plaatjes, zijn Nieuwenhuys' toelichtingen. Er blijkt veel inlevingsvermogen uit, veel studie en daardoor een grote kennis van zaken. Tot en met de door de adat of traditie voorgeschreven patronen op de kledij van de hooggeplaatste inheemse bestuurders worden we geïnformeerd en dat niet met wetenschappelijke hoogstandjes maar met een op goede luisteraars rekenende verteltrant. De intelligentie waarmee hij het doet brengt het geheel ook op de gewenste afstand. Het nostalgisch zwelgen, dat kenmerk van zoveel Indische oudgasten, is er in zijn geval niet bij. Toch is het de wereld van een deel van zijn voorouders - zijn moeder was van gemengd bloed - die hij navoelt. Kon hij juist daarom altijd antikoloniaal zijn? Ook de titel van het boek heeft die dimensie meer. Het zijn niet alleen de vreemde ogen van de fotografen waarmee de Indonesische samenleving werd bekeken, maar eveneens die van de Europeaan in het algemeen. De koloniserende overheerser had weinig of geen interesse in die wereld van magie, geestengeloof en door de traditie voorgeschreven gebruiken. Er hing een barnboegordijn tussen beide werelden, dat even werd opgetrokken voor zover de ene van de andere als ondergeschikte profijt trok. Op enkele toegewijde wetenschappelijke, missionaire en ontginnende werkers na, was de Europeaan in zijn koloniën uit op een welvarend materieel bestaan. En ook waar zijn taak bestond uit zorg voor de samenleving als geheel, zoals bij de bestuursdienst, was onkunde van de Indonesische wereld overheersend. Nieuwenhuys illustreert dat beknopt in zijn voor een historisch inzicht nuttige hoofdstuk over de structuur van het bestuur. Zijn stelling is dat er zolang er een gedeeld Europees en
Rob Nieuwenhuys (o1908).
inheems bestuur heeft bestaan, tussen beide een strijd om de macht heeft geheerst. De Indonesiër trok er zijn conclusies uit toen de Japanners in 1942 hun land bezetten. De mede-Aziaat werd luidruchtig begroet en de in kampen opgesloten Europeaan maar zelden betreurd. Naast alle waardering voor de inhoud van Nieuwenhuys' boek heeft mij één ding geërgerd, nl. de manier waarop hij Indonesische namen en woorden spelt. Zoals meer gebeurt volgt hij daarbij de Indonesische schrijfwijze. Dit leidt tot uitspraken en klanken die in het Nederlands anders overkomen. Ik acht dit fout. Zo wordt wat in de na de oorlog getransformeerde Indonesische taal voor de uitspraak tj met een c die bovenaan een cédille heeft, hier de c zonder cédille geschreven omdat onze letterapparatuur dat teken niet bezit. Omdat ook de oe-klank daar door de u wordt weergegeven schrijft Nieuwenhuys b.v. Cicuruk voor een plaats die als een der woonplaatsen van Du Perron als Tjitjoeroeg literaire bekendheid heeft gekregen. Het ook zo bekende Atjeh heet hier Aceh, het doorsteken met een kris dat getjingtjand heet, wordt hier gecincangd genoemd. Enzovoort. Hoewel ook in Indonesische namen de oe als u wordt geschreven (tegen de wil van menigeen) duikt hier ergens een Soerio Soeparto op. Is dit klakkeloos overnemen van een door ons anders uitgesproken schrijfwijze postkoloniale positieve discriminatie? Maar we transcriberen toch als buitenlandse lettertekens niet corresponderen met de onze? En dan noemt Nieuwenhuys een lagere Europese bestuursambtenaar adjunct-controleur. Ik heb daar altijd de term aspirant-controleur voor gehoord en gelezen. Als een vervolg op het voorgaande vanwege de locaties, wil ik hier nog aandacht vragen voor een bundel korte ook in een Indonesisch décor zich afspelende verhalen van de in Indonesië werkzame oud-planter en nu hoogleraar in de antropologie Jacob Vredenbregt. Het naoorlogse zelfstandige Indonesië is hier de plaats van handeling; waarbij nogal flauw de echte met verzonnen namen zijn gecamoufleerd, bv. wordt een universiteit als die van Zandvoort aangeduid. Meestal gaat het hier om merkwaardige randfiguren in uithoeken van de samenleving, die de ik-figuur toevallig ontmoet en er dan afstandelijk maar begrijpend op reageert. De veelvuldige dialogen doen wat boekerig in de zin van onnatuurlijk aan, het ontbreken van nadere geografische en andere informatie herinnert hier en daar aan de sobere schrijver van zich ook in Indonesië afspelende verhalen A. Alberts, maar zonder diens ultrageluid (de term is alweer van Rob Nieuwenhuys). Waardoor het geheel ook die dimensie mist die de schrijfsels van laatstgenoemde zo intrigerend maken.
J.H.W. Veenstra rob nieuwenhuys, Met vreemde ogen. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920, Querido, Amsterdam, 1988. |
|