diënten bekend van twee nieuwe publikaties waarmee Vandeloo onlangs opnieuw in de belangstelling kwam: aan de ene kant publiceerde hij een nieuwe roman, De weg naar de Ardennen, aan de andere kant besloot uitgeverij Manteau tot de uitgave van een verzamelbundel waarin de beste verhalen van deze populaire auteur werden samengebracht.
Ook al biedt deze verhalenbundel een overzicht en staalkaart van Vandeloo's vertelkunst, toch is het boek niet chronologisch opgevat. Het begint integendeel met een van de recentste verhalen, ‘Les hollandais sont là’, uit de gelijknamige bundel die nog maar in 1985 verscheen, en eindigt met
De muur, de novelle waarmee Vandeloo in 1958 zijn opgemerkt intrede in de Vlaamse literatuur maakte. Een omgekeerde chronologie dan? Inderdaad, na controle van de ‘Verantwoording’ blijkt dat de samensteller van deze verzameling de weg terug van Vandeloo's schrijverschap heeft gevolgd. Een reden voor deze werkwijze wordt evenwel nergens opgegeven, integendeel, wie de inleiding door Johan Diepstraten aandachtig leest, krijgt de indruk dat hij juist de evolutie van deze auteur heeft willen toelichten. Zo schrijft hij: ‘Wie deze verzameling verhalen leest (...) zal zien dat de thematiek langzaam maar zeker verschuift. Vandeloo is uiteraard geëvolueerd, mét de maatschappij’ (pp. 7-8). Zo'n uitspraak laat vermoeden dat wij die ontwikkeling op de voet gaan volgen, maar daartoe moet de lezer achteraan beginnen. Overigens stipt Diepstraten aan dat een ‘exacte afbakening, zowel in tijd als in themaontwikkeling, (...) niet te geven’ is, waardoor een progressieve lectuur dan weer als irrelevant wordt afgedaan. Maar misschien is dit allemaal bijzaak: van belang is de juxtapositie van Vandeloo's beste verhalen en daar is het ook de lezer hopelijk om te doen. Toch was de inleiding een gedroomde kans om voor diezelfde
Jos Vandeloo (o 1925).
lezer eens helder uiteen te zetten waarin de rol van Vandeloo als schrijver nu precies bestaat. Ook die poging echter blijft ergens halverwege steken en valt uiteen in stukjes samenvatten en navertellen, die dan afgewisseld worden met brokjes interpretatie die je in iedere secundaire literatuur over Vandeloo kunt vinden, maar die hier tot een sluitende synthese hadden kunnen worden verwerkt.
De verhalen zelf dan zijn genoegzaam bekend, of beter: de bundels waaruit ze werden geselecteerd. Naast de reeds vermelde, werd er gebloemleesd uit De croton (1963), Een mannetje uit Polen (1965), De 10 minuten van Stanislas Olo (1969), Mannen (1975) en Vrouwen (1978), stuk voor stuk bundels die het verteltalent van Vandeloo bevestigden. De verhalen laten zien hoe hij als kunstenaar een existentiële situatie observeert, er de essentie van ontleedt en in (sobere) woorden vat, en het gemengde gevoel van zekerheid over de ware toedracht en onbehagen omtrent de verborgen implicaties vakkundig op de lezer overbrengt. Dat gebeurt niet altijd op een even ernstige, van tragiek overslaande toon; Vandeloo relativeert vaak met milde humor een dramatische situatie, maar omgekeerd kan hij ook een op het eerste gezicht vrolijke of lachwekkende gebeurtenis zo voorstellen dat zij de weerspiegeling wordt van een fundamenteel menselijk tekort. Hierin herkent de lezer echo's van het existentialisme dat in zijn werk binnengesijpeld is via de bekende thema's van angst, eenzaamheid en vervreemding. Dat daarbij een flinke dosis melancholie hoort, zal niemand verwonderen, en precies die problematiek van menselijk tekort en onmacht bepaalt weer de toon van zijn laatste roman, De weg naar de Ardennen.
Een man herstelt traag van de verwondingen opgelopen bij een zwaar verkeersongeval. In de maalstroom van gedachten en associaties die hem dag en nacht meesleurt, duikt ineens een naam op: Martine, een vroegere geliefde. Tegen beter weten in, want de zoektocht naar de verdwenen tijd is een frustrerende, altijd teleurstellende onderneming, besluit hij haar weer in de realiteit van zijn leven binnen te halen. Hij vindt haar, even flakkert iets van de voorbije relatie op, dan moet hij haar weer laten gaan en keert hij alleen naar huis terug. Dit eenvoudige verhaal vormt de ruggegraat van de roman die meer met gevoelens, gedachten en herinneringen te maken heeft dan met uiterlijke gebeurtenissen. Het verleden met Martine symboliseert zijn hele persoonlijke verleden, van de kinderjaren, de jeugd, de adolescentie, de volwassenheid, maar het is essentieel omdat de liefdesgeschiedenis zowel de exaltatie als het failliet van iedere relatie en van de condition humaine illustreert. Een merkwaardige indruk die de lezer overvalt, is dat Vandeloo hier een poging heeft gedaan om, in navolging van een recente literaire traditie, althans een deel van zijn leven neer te schrijven, en dat hij dat in de vorm van een parabel heeft gedaan. Met name de oorlogsherinneringen komen uitgebreid aan bod en, hoe goed ook verteld, zij zijn slechts losjes verbonden met de intrige van de roman, die daardoor aan structurele waarde inboet. Hetzelfde geldt voor het hoofdstuk getiteld ‘Luik’ (na ‘Antwerpen’ en ‘Brussel’), waarin de figuur van de grootvader centraal staat en de familiegeschiedenis het indivi-