Verzamelde gedichten van Jozef Eijckmans
Uitgeverij De Prom (Baarn) bouwt de laatste jaren aan een mooie reeks verzamelde gedichten: na Guillaume van der Graft, Willem de Mérode en Hölderlin - in de bekroonde vertaling van Ad den Besten -, was het de beurt aan Jozef Eijckmans. Deze intrigerende eenling is minder voor het voetlicht gehaald dan hij verdient en daarom is uitgave van zijn verzamelde gedichten n.a.v. zijn tachtigste verjaardag een daad van eenvoudige rechtvaardigheid.
Eijckmans (geboren te Gorinchem, 1907) debuteerde op een weinig gelukkig moment, in 1955, toen de Vijftigers alle aandacht opeisten. Weliswaar toonden zijn gedichten de verworvenheden van het vrije vers en een associatieve beeldspraak, maar Eijckmans' toon was altijd zachter dan die van anderen, zijn werkwijze meer ingetogen en de poëtische ruimte tussen auteur en lezer hield hij voortdurend open. Van enige bekentenisliteratuur houdt deze dichter zich verre. Wie de biografie van de ik-figuur zoekt, blijft steken in vermoedens. De ik-figuur in dit werk is een schuwe man, die elementen uit zijn werkelijkheid test op duurzaamheid. Hij kiest een sfeer of situatie, gedachte of gevoel en tracht aan dat gegeven taalkracht te verlenen, opdat alles wordt omgevormd tot een poëtische werkelijkheid: tekens op papier die een eigen wereld vormen, die een eigen leven leiden, los van hun aanleiding. Bij Eijckmans wordt poëzie nooit het al dan niet behartenswaardige levenscommentaar
Jozef Eijckmans (o1907).
dat lezers in esthetisch perspectief wordt voorgehouden.
In zeker opzicht kan men deze dichter vergelijken met Maurice Gilliams: beiden hebben klaarblijkelijk een jeugd gekend die hen nooit meer zou loslaten. Feiten in een fin-de-siècle-sfeer moeten hen hebben geïnspireerd tot een verlangen naar duurzaamheid, méér dan een latere levensperiode dit kon. Wellicht is hun beider fijngevoeligheid te groot geweest om de verpletterende actualiteit van de twintigste eeuw te kunnen verdragen. Het schrijven vertegenwoordigt in een dergelijk geval geen escapisme, maar een - soms wanhopige - poging een realiteit te creëren waarmee te leven valt. In het besef dat creatie ordening inhoudt, scheppen zij zich een werkelijkheid van taal die het tegen de chaos van de actualiteit kan opnemen. Geen ivoren torens dus, maar domeinen waar menselijke waarden worden gehandhaafd.
Een beproefde methode om de consistentie of het verloop van een bepaald boek na te gaan, is het vergelijken van de eerste en de laatste bladzijde. Bij Jozef Eijckmans zijn consistentie en ontwikkeling frappant. Verzamelde gedichten opent met een wat langer gedicht, ‘Bij mijn leven nog’, waarvan de eerste regels luiden: ‘ik wist mezelf / ik wist niets op de heide / met het stijve hakhout / de vennen waren goed ijs slecht ijs / ik kleumde als altijd / in te dunne kostschoolkleren / afzijdig tussen het hakhout / tot het fluitje ging / voor