geschreven te Amsterdam van 3 - 24 december 1986. De mentor werd in eenzelfde tijdsspanne geschreven te Antwerpen van 1-21 juni 1987. De pupil bestaat uit 22 en De mentor uit 21 korte hoofdstukken. Architekst en fenotekst bevatten een aantal gelijksoortige tegenstellingen maar in een omgekeerde verhouding. De hoofdpersonages van De mentor zijn een vijftig-jarige, ruige mislukte schrijver en een jonge, mooie, rijke vrouw. In De pupil gaat het om een knappe achttienjarige talentvolle belofte en een achtentachtigjarige steenrijke weduwe. De moeder-zoonrelatie van De pupil heeft L. Geerts getransformeerd tot een vader-dochter-relatie in De Mentor. Wat Geerts daarover schrijft in De mentor (cf. p. 57, 63, 76) graaft heel wat dieper dan de salonconversaties over de knoop en de jas of het theebeestje in De pupil (p. 45 e.v.). De passages in De mentor over de rol van de vader t.a.v. dochters zetten de reflectie verder van dat thema dat ook in vorige romans van Geerts aanwezig is, b.v. in de scene van het afscheid van Eneke van haar vader Ikke in De Pagadders (p. 174 e.v.) en in het slothoofdstuk van Dadaders in de brief van de dochter over haar vader.
In beide romans wordt het vrouwelijk hoofdpersonage van slapeloosheid verlost. In De pupil doordat de ik-verteller haar het vermogen om te dromen weergeeft, in De mentor doordat hij de angst voor de vader-figuur kan wegnemen. De oplossing van Geerts is organischer met de vorige tegenstelling verbonden dan die van Mulisch.
Capri met de baai van Napels en de Vesuvius op de achtergrond is de plaats van de handeling in De pupil. In De mentor is niets natuurlijks aanwezig, alleen de artificiële glitter van de wereldstad New York met de torens van het World Trade Center als pendant van de Vesuvius.
Zoals de veiligheidsspeld van Mme Sasserath enorme afmetingen krijgt in de vorm van de stoeltjeslift, zo krijgt de wasknijper van Paloma reusachtige afmetingen in de lichtshow die de torens van het World Trade Center dat uitzicht bezorgen in De mentor. Maar behalve een schaalvergroting grijpt er in De mentor ook een betekenisverdieping plaats via het associëren van een individuele creatie (‘Paloma's Peggies’) met maatschappelijke ideologieën (‘kapitalisme’ vs ‘communisme’) en met de polariteit van de menselijke erotiek. Bovendien verbindt L. Geerts door uitspraken als ‘Dit pretentieuze gebouw was een vader die anorexia veroorzaakt’ (p. 64) voor de aandachtige lezer het motief van het vadercomplex met dat van de wasknijper als meerzinnig symbool.
Beide romans bevatten nogal wat uitspraken over de aard van de schrijfactiviteit van Mulisch. Van De pupil, p. 35) maakt L. Geerts (De mentor, p. 42) een pastiche van de eigen stijlevolutie.
Een belangrijk motief dat niet op (De pupil geënt is, is de herhaling die in de laatste hoofdstukken van De mentor zeer nadrukkelijk aanwezig is. L. Geerts hekelt er scherp de ‘veramerikaniseerde’ westerse cultuur met zijn behoefte aan mateloos kopiëren: ‘Aan zijn technische reproduceerbaarheid gaat een mens dood als een hoer aan haar klanten’ (p. 130) en ‘(...) de perverterende kracht van de herhaling, dat lapmiddel om zijn eigen gebrek aan creativiteit te verhullen’ (p. 133). In tegenstelling tot dit citaat heeft de herhaling in De mentor een stimulerende kracht en onthult de transformatie van de architekst De pupil in de fenotekst De mentor de sterke creatieve persoonlijkheid die in Marcel van der Linden schuilt.