roman-gedichten - voert onder andere naar Mexico, Israël en Indonesië.
Meer dan de landschappen die Schierbeek tegenkomt, zijn het de mensen die zijn grootste aandacht krijgen. Van de personen laat Schierbeek er letterlijk enkele aan het woord, vooral door hun brieven, maar soms ook in de directe rede. De meest ontroerende briefschrijver is Eulalia, een vrouw van Formentera. In Betrekkingen wordt beschreven hoe zij op latere leeftijd leert lezen en schrijven en - dit is geen cliché - een nieuwe wereld ontdekt. Haar brief aan de verteller en zijn vrouw besluit het boek en ze eindigt met: ‘Ik sluit een bloem in omdat ik / geen bloem kan schrijven)’.
Een dankbare figuur in deze cyclus is het Franse keuterboertje Marcel Baillon, die zijn bestaan in een allesbehalve arcadisch landschap slijt. De verteller associeert hem met zijn knoestige verwanten in Oost-Groningen, net als de boeren in Israel en Indonesië. Aan de grond verknochte mensen die een dagelijkse strijd voor het bestaan moeten voeren. Er is echter geen sprake van nostalgische gevoelens in de manier waarop wordt beschreven hoe de moderne ontwikkelingen de plattelandscultuur vernietigen: Marcel en de verteller hebben beide verwanten die het bestaan niet meer aankonden en zich verhingen.
De sfeer van het platteland, de sociale strijd van de Oostgroninger verwanten, het is niet vrijblijvend. De observaties van de verteller dragen ook een politiek karakter. In Amerika leiden ze tot een hilarische beschrijving van Reagan die als een super-cowboy het land tegen denkbeeldige indianen beschermt.
Via figuren als Marcel, die in alle drie de boeken optreedt, zorgt Schierbeek overigens voor een grotere continuïteit in de cyclus dan in de jaren vijftig het geval was. De continuïteit binnen elk deel van de cyclus schept Schierbeek door zijn verbindingen via de taal zelf en nauwelijks via inhoudelijke overeenkomsten. Hierdoor vermijdt hij het gevaar dat er een collage ontstaat van anekdoten, citaten en gebabbel, zonder een literair verband. Ik zal deze wisselwerking toelichten aan de hand van twee voorbeelden. Het kortste is afkomstig uit Binnenwerk.
Het mechanisme in dit slotdeel van de cyclus wordt in werking gesteld door het sterven van de vader van de verteller. Snel verbindt de verteller de observatie over het sterven met jeugdherinneringen en met zijn ervaringen op het eiland Bali, waar men anders met de dood omgaat dan in het Westen. Maar ook met zijn lectuur van dat moment (het moment van het schrijven) en met de personen en voorwerpen die hij in Amerika tegenkomt. Zo confronteert hij de herinneringen aan zijn vader met een verhaal van de Amerikaan Spotted Elk over het alcoholische einde van zijn Indiaanse generatiegenoten.
Een ander voorbeeld van de wisselwerking komt uit Weerwerk, dat als ondertitel 't platteland draagt en zo begint:
‘... / zegt Marcel / Marcel Baillon / net van zijn traktor gestapt / (...) wijzend op een mus / (op een telefoondraad / soms blijft een vogel zitten / maar nooit lang / dan tikt ie met zijn vleugels tegen de lucht / en vliegt weg / (...) soms tik jij tegen de wereld / meestal tikt ie tegen jou / een vogel levert weerwerk / tikt en vliegt weg’.
Tussen deze twee observaties van Marcel herinnert de verteller zich hoe de melancholieke boer Molema uit Beerta tegen zijn oom Koos zei: ‘Koos kerel een boer het gain leven, wie ken'n tegen 't weer nait op / (hij hield er ook mee op)’. De herinneringen aan de jeugd vervolgen als de verteller met Marcel kersen plukt en: ‘zit ik weer in de molen van Schiphoes in Beerta en zie de hele wereld wel van Winschoten, Wedde tot Nieuweschans’.
Na de verhalen van Marcel en de verteller over hun diverse familieleden die de strijd tegen het bestaan niet meer aankonden, herinnert de eerste zich een ervaring uit 1957: