Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 407]
| |
De functie en de problemen van de Neerlandicus Extra Muros
| |
[pagina 408]
| |
Italiaans, Russisch, Oosterse talen en literatuur, evenals die van Zuid- en Zuid-Oost Azië. Voor de kleinere landen is de voornaamste reden om talen te leren van zuiver praktische aard, ervan uitgaande dat een (klein) volk zich het beste kan handhaven in een wereld die door de grote mogendheden beheerst wordt door hun taal en cultuur te leren begrijpen. Een tweede, meer humanistische en veel traditionelere reden is van filosofische aard en is gebaseerd op de stelling, dat men niet algemeen onderlegd is, als men de taal en literatuur van de buurlanden niet kent. Als gevolg hiervan wordt er in de kleinere landen van West-Europa nadrukkelijk het accent gelegd op het leren van de eigen zowel als van een vreemde taal; een reden waarom bevoegde leerkrachten opgeleid moeten worden. Dus ook wat dit laatste betreft moeten universiteiten en andere instituten van hoger onderwijs een belangrijke rol spelen in het opleiden van leerkrachten in de vreemde talen op lager, middelbaar en hoger onderwijsniveau. Dit systeem heeft als voordeel dat ieder niveau een drijfveer is voor het volgende. Het verplicht leren van een vreemde taal creëert de behoefte en de eis die hoger onderwijs moet zien te vervullen. Het onderwijssysteem van de grotere landen blijkt minder gemotiveerd te zijn om het onderwijs van de belangrijke moderne en oude (vreemde) talen tot een verplicht deel te maken van het middelbare schoolpakket. Terwijl van leerlingen in de kleinere landen al gauw verwacht wordt dat zij twee of drie moderne vreemde talen leren, hoeven leerlingen op de Franse, Duitse, of Engelse middelbare scholen maar één vreemde taal te kiezen. Op de meeste Amerikaanse middelbare scholen treft men zelden een programma met drie moderne vreemde talen aan. Een ‘goede’ middelbare school biedt altijd Spaans, gewoonlijk Frans, soms Duits en zelden Russisch aan (naast Latijn). Slechts vier jaar van een vreemde taal is vereist voor toelating tot een universiteit. In de Verenigde Staten is Spaans voor de meeste studenten de populairste keuze. Begrijpelijkerwijs bestaat het vak Nederlands op de middelbare school niet (net zoals Deens en Portugees niet worden onderwezen op de middelbare school in Nederland en Vlaanderen). Op universitair niveau ziet deze situatie er wat beter uit, ofschoon het eigenlijk nog vrij armzalig is. Men zou mogen verwachten dat het Nederlands, dat tot de derde grootste Germaanse taal gerekend mag worden, toch zeker door tenminste de belangrijkste Amerikaanse universiteiten onderwezen zou moeten worden. Dit is helaas niet het geval. Op dit moment bieden slechts een paar van de beroemde universiteiten Nederlandse taal en literatuur. De universiteiten van Californië, zowel die in Berkeley als die in Los Angeles (UCLA), Calvin College, de City University of New York, Columbia University en de universiteiten van Indiana, Massachusets, Michigan, Minnesota, Pennsylvania, Texas en Wisconsin vertegenwoordigen maar een klein percentage van Amerikaanse instellingen van hoger onderwijs, dat de studie van het Nederlands voldoende belangrijk acht om dit in hun programma op te nemen (naast wat kleinere instellingen [Liberal Arts colleges]). Duidelijk ontbreken op de lijst belangrijke namen, zoals die van Harvard, Princeton, Stanford, Yale en de universiteit van Chicago. De situatie is elders ter wereld niet veel beter. Hoe komt dat en wat kan hier zo mogelijk aan gedaan worden? De belangrijkste reden waarom de Nederlandse taal en literatuur als serieus onderwerp van studie te lang zo schandelijk verwaarloosd zijn, is puur pragmatisch. Het feit dat iedere universiteit zijn curriculum bepaalt op basis van vraag en aanbod en als zodanig zijn prioriteiten stelt, schijnt het voorstel om een Nederlandse leerstoel op te richten - indien het ooit ter sprake zou komen - minder dringend te | |
[pagina 409]
| |
maken. Dit is niet altijd zo geweest. Aan het einde van de 19de en in het begin van de 20ste eeuw ontstond er in Amerika een duidelijke behoefte aan het onderwijs van de Nederlandse taal. Duizenden Nederlandse, niet Engels sprekende emigranten naar Canada en de Verenigde Staten, die voornamelijk uit vrome Nederlands Hervormde en Gereformeerde boeren bestonden, hadden een uitgesproken behoefte aan Nederlands sprekende predikanten. In het begin deden de Nederlandse kerken een beroep op dominees uit het moederland. De vraag hield echter geen gelijke tred met het aanbod en er werd besloten om een Nederlands ‘college’ in Amerika op te richten ten einde dit nijpende probleem op te lossen. Dit was een van de voornaamste redenen tot de oprichting van Calvin College en Seminary in Grand Rapids, Michigan. De belangrijkste functie ervan was om toekomstige predikanten in theologie en Nederlands te onderwijzen, en zich er zo van te verzekeren dat ze voldoende spreekvaardigheid hadden om in de moedertaal van de ouders hun heftige preken af te steken en om hun gemeenten in het Nederlands te kunnen dienen. Tot voor kort is het Nederlands een vereiste gebleven voor alle theologische studenten aan deze instelling. Voor zover ik weet was dit het begin van het taalonderwijs in het Nederlands in Amerika. De tijden zijn inmiddels veranderd. Er is geen dringende behoefte meer aan de studie voor de Nederlandse taal. In plaats daarvan is er een steeds groter besef in het hoger onderwijs, dat de derde grootste Germaanse taal niet langer genegeerd kan worden. Op dit moment, honderd jaar later, wordt het Nederlands - als taal tenminste - onderwezen aan meer dan dertig Amerikaanse en Canadese universiteiten. Maar weinige daarentegen, bieden volledige curricula Nederlands die afgesloten kunnen worden met een universitaire graad. Wat deze vooruitgang überhaupt mogelijk heeft gemaakt, was voornamelijk te danken aan de subsidies van de kant van de Nederlandse en Vlaamse regering, die vaak een overeenkomst aangingen met een bepaalde universiteit teneinde tenminste een deel van het programma te bekostigen.Ga naar eindnoot(3) Dit samengaan van regering en universiteit is gunstig gebleken voor de studie van het Nederlands extra muros in bijna alle landen waar zulke programma's bestaan. In sommige van deze gevallen zijn de lectoraten (oorspronkelijk met één lector) opgetrokken tot volledige leerstoelen met kandidaats- en doctoraalgraden en een uitgebreide Nederlandse faculteit. Berkeley, Berlijn, Jakarta en Londen zijn hier bloeiende voorbeelden van. Er wordt een chronische druk op de neerlandicus extra muros uitgeoefend, hetgeen binnen de muren moeilijk te begrijpen is. Hij bevindt zich in een soort dubbelrol. Men moet goed begrijpen dat, teneinde iets te verkopen, de neerlandicus extra muros gewoonlijk al een wetenschapper is met een universiteitsaanstelling in een volledig ander vak, zoals Vergelijkende Literatuur Wetenschap, Duits of Linguïstiek. Het komt geregeld voor, dat het niet in zijn eigen beroepsbelang is om een nieuw programma buiten zijn eigen gebied op te zetten. Maar de overtuiging (vaak gesteund door nostalgie), dat de taal en cultuur van Nederland en Vlaanderen onderwezen zouden worden aan buitenlandse universiteiten, doet hem deze taak op zich nemen. Indien een dergelijk programma nog niet bestaat, moet hij of zij zijn (aarzelende) universiteit benaderen teneinde de administratie te bewegen een Nederlandse cursus op een experimentele basis te geven. Tegelijkertijd moet hij regelmatig een beroep doen op de regering van Nederland en Vlaanderen (nu de Taalunie) om een dergelijke onderneming te helpen financieren. Als dat hem lukt, kan hij een Nederlandse taalcursus voor beginners opzetten, dit bekend maken aan het universiteitspubliek, beginnen | |
[pagina 410]
| |
met het verzamelen van leerstof en het voorbereiden van de cursus zelf. Gewoonlijk is dit slechts het begin van zijn problemen, want om zijn experiment om te zetten in een regelmatig gegeven cursus moet hij voldoende leerlingen hebben. Als dit niet het geval is, dan kan óf de universiteit óf de Taalunie van verdere subsidie afzien. Een dergelijke afwachtende houding wordt des te gecompliceerder als een enkele cursus een tweede en een derde cursus genereert en zich aldus ontwikkelt tot een Nederlands curriculum. Het blijft een hard feit dat het aantal leerlingen, in wat voor klas dan ook, uiteindelijk de toekomst van het programma bepaalt. Daar komt nog bij, dat in het geval van nieuwe programma's die zich uitbreiden, de Taalunie zijn subsidie als een soort van ‘beginkapitaal’ beschouwt, dat het programma alleen maar aanvankelijk moet helpen, maar er verder op vertrouwt dat de universiteit geleidelijk de financiële verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van het nieuwe curriculum zal dragen. Dit is de vuurproef die de universiteit voor de keuze stelt te bepalen of de studie van het Nederlands een belangrijk onderdeel vormt van het universiteits-curriculum als geheel. Helaas ontbreekt het de meeste universiteiten aan de overtuiging hiervan en ze zijn daarom weinig bereid enige zekerheid aan het relatief jonge vak van neerlandistiek te geven. De belangrijkste reden van bestaan voor de studie neerlandistiek extra muros is, dat het onderwerp ‘Nederland’, net zo goed als de studie van alle andere landen, mogelijk zou moeten zijn aan alle belangrijke universiteiten in het buitenland. Juist omdat er zo weinig praktische redenen zijn om Nederlands te leren, is de universiteit de laatste plaats waar een student dit zou moeten kunnen doen. Het is niet absoluut noodzakelijk dat iedere universiteit Nederlands geeft, maar het is wel degelijk noodzakelijk dat dit aan een aantal universiteiten mogelijk is, zodat elke serieuze kandidaat de mogelijkheid heeft dit te studeren. Net zo min als geen enkele goed uitgebalanceerde faculteit kunstgeschiedenis een curriculum zonder Breughel, Rembrandt, Rubens en Appel - om maar wat namen te noemen - kan rechtvaardigen, kan een faculteit Germaanse talen pretenderen volledig te zijn zonder Nederlandse taal en cultuur erbij te geven. Een dergelijk argument geldt ook voor de geschiedenis- en linguïstiekfaculteiten. Bovendien zijn universiteiten, waar cursussen in Nederlandse kunst en geschiedenis reeds gegeven worden, dikwijls het meest geneigd een goed uitgebalanceerd programma Nederlands te bieden. Dergelijke universiteiten hebben gewoonlijk ook de reputatie een uitgebreid pakket vreemde talen te geven, inclusief de minder vaak gedoceerde. Mijn eigen universiteit, de Universiteit van Californië te Berkeley, is een van de betrekkelijk weinige Amerikaanse universiteiten waar dit het geval is. Hier kan men in feite meer dan honderd vreemde talen studeren, die, net als Nederlands, door hun lage studentental hun bestaan chronisch bedreigd zien en daardoor steeds een precaire en onzekere toekomst tegemoet gaan. De problemen die de neerlandist extra muros ontmoet zijn zelfs onder de gunstigste omstandigheden legio. Als een student kunstgeschiedenis, die zich specialiseert in de Gouwen Eeuw, verder Nederlands wil studeren, houdt dit niet in dat hij ook Jacob Cats wil bestuderen. Hetzelfde geldt met betrekking tot een student in de Germaanse dialecten, die misschien een cursus in de geschiedenis van het Nederlands en wellicht zelfs in die van het Fries zou willen volgen, maar niet noodzakelijkerwijze een cursus over de Tachtigers. Het ligt weer anders met de student die van origine Nederlands of Vlaams is en die een conversatieklas zou willen volgen of een brief in het Nederlands zou willen leren schrijven, maar die niet de minste belangstelling voor de litera- | |
[pagina 411]
| |
tuur heeft. Om deze redenen zijn de cursussen in de literatuur, het hart van het traditionele taalonderwijs, het moeilijkst te handhaven in een Nederlands programma extra muros. Verder zou een student geschiedenis, die geïnteresseerd is in de Vlaamse Beweging, het werk van Conscience wel willen lezen, maar hij heeft geen tijd eerst de taal te leren teneinde zich echt in het onderwerp te kunnen verdiepen. Het meest overweldigende probleem is de paradoxale combinatie van te weinig studenten om de klassen te vullen, een gebrek aan klassen om de behoeften van de studenten tegemoet te komen, en een kolossaal tijdsprobleem voor de studenten om de klassen te kunnen volgen, die ze zouden willen nemen. Als gevolg hiervan tracht de neerlandicus buiten de muren, wanneer de omstandigheden gunstig zijn, een veelzijdig interdisciplinair programma van Nederland- en Vlaanderenkunde te realiseren dat een ruim perspectief biedt waarbinnen de student zijn speciale belangstelling weet in te passen. Een van de unieke voordelen en tegelijkertijd beperkingen van de neerlandist extra muros - zoals ik dat tenminste vanuit mijn invalshoek kan bekijken - is, dat wij onze studenten realistische vooruitzichten willen zien koesteren met betrekking tot een carrière. Ik ben er na meer dan twintig jaar ervaring van overtuigd, dat Nederlands door de band genomen nuttiger is als secundaire belangstelling dan als primaire interesse. Een student Vergelijkende Literatuurwetenschap, die ook Nederlands kent, is een waardevolle kandidaat. Hetzelfde geldt voor een wetenschapper in de kunstgeschiedenis van de 17de eeuw die ook op de hoogte is van de literatuur van de Gouden Eeuw, en een germaanse linguist die de Nederlandse taal en haar ontwikkeling kent. Het opleiden van neerlandici in de oorspronkelijke zin van het beroep leidt gewoonlijk tot het voorbereiden op academische frustratie. Derhalve is de taak van de neerlandicus extra muros om de taal en/of geschiedenis of cultuur van de Lage Landen te integreren in het andere vak van de student. Het is een roeping, die meer dan wat dan ook uitdaagt om de bijdragen van Nederland en Vlaanderen extra onder de aandacht te brengen. Om deze academische onderneming te doen slagen is een degelijke, goed uitgebalanceerde bibliotheek een eerste vereiste. Zonder dit kan de universiteit alleen maar dillettanten produceren. Ik hoef hier niet in te gaan op het feit dat het proces van bibliotheekaankopen een langdurige en kostbare aangelegenheid is, die een geweldige toewijding, energie, maar vooral tijd verlangt; de neerlandicus moet namelijk nauw samenwerken zowel met de andere studierichtingen (geschiedenis, kunstgeschiedenis, linguïstiek, enz.) als met de bibliotheek zelf om zijn collectie te verruimen. En aangezien de middelen beperkt zijn, moet hij altijd wedijveren met de grote studierichtingen, net als tientallen andere, minder vaak gedoceerde talen. Niet alle universiteiten zijn in de positie om een onbeperkte verzameling op te bouwen. Zelfs de belangrijke voor research bestemde bibliotheken verdubbelen hun collecties niet meer. Berkeley, dat een van de zeven campussen van de Universiteit van Californië is, is bijvoorbeeld aangewezen om een groot percentage van het Nederlandse literatuur- en geschiedenisbezit te vergaren; het gevolg is, dat onze boekenvoorraad is toegenomen van 25 000 in 1967 tot 110 000 boeken vandaag de dag. De andere campussen van de Universiteit van Californië, bijvoorbeeld UCLA, dat daar zo'n 600 kilometer vandaan ligt, zijn gespecialiseerd op andere gebieden. Een soortgelijk systeem van boekverwerving geldt zowel elders in de Verenigde Staten als in Europa. Waar een uitgebalanceerd interdisciplinair curriculum van de Nederlandse taal - een unieke creatie van neerlandistiek extra muros, die nu in de Nederlandse en Vlaamse universi- | |
[pagina 412]
| |
teiten wordt geïntroduceerd - juist en realistisch is, zou het aangevuld moeten worden met cursussen die alleen maar interessant zijn voor de officieuze student, die nu niet direct een op een carrière gerichte belangstelling in het bestuderen van de Nederlandse cultuur heeft. Hier spelen literatuurcursussen in vertaling een rol. Indien er voldoende reclame voor wordt gemaakt - dit is per slot van rekening een zeer belangrijke taak van de neerlandicus als verkoper, zoals ik al eerder gezegd heb - genieten zulke cursussen een grotere populariteit dan de andere. Voor de neerlandicus in den vreemde vormen dit soort cursussen de kern van het programma Nederlands. Ook de inspanningen van de kant van de Stichting voor de Vertaling van het Nederlands Letterkundig Werk, die nu onder de Taalunie valt, vormen een belangrijke ondersteuning voor de neerlandistiek in het buitenland. Het is een kostbare onderneming, die het geld wel waard is. Op dit gebied kan en zou meer gedaan moeten worden. Toch ontmoet de neerlandicus ook hier weer problemen. Aangezien de vraag naar leerboeken gewoonlijk relatief klein is, zijn ze al gauw te duur voor de gemiddelde student en worden ze maar al te snel niet meer gedrukt. Het is ook een feit dat de kwaliteit van de vertaling soms erg onevenwichtig is en schandelijk onaccuraat kan zijn.Ga naar eindnoot(5) Aan de andere kant zijn vertalingen, zoals de prachtig uitgegeven maar dure, uit vele delen bestaande Library of the Indies, een belangrijke bron van Nederlandse literatuur over Nederlands Indië geworden voor zowel literatuurstudenten als studenten in de studie van Zuid-Oost Azië. Deze dient nu als tekst voor een aantal universiteitscursussen. Maar zelfs de in het algemeen succesvolle Nederlandse literatuurcursussen in vertaling moeten ‘verkocht’ worden aan een universiteitspubliek dat letterlijk kan kiezen uit honderden cursussen die in de algemene belangstelling staan; men zal echter niet in staat zijn er hiervan meer dan twee of drie in een periode van vier of vijf jaar te kiezen. Laten we eerlijk zijn, de giganten van de Nederlandse literatuur, of ze nou Bredero, Hooft, Huygens, Vondel, Boon, Claus, Mulisch of Reve heten, zijn onbekende persoonlijkheden buiten de muren en daarom hebben hun werken geen aantrekkingskracht. Die moet eerst door de neerlandicus extra muros gecreëerd worden - de eeuwige ‘stem in de woestijn’ - om dan bevestigd te worden door het gedrukte woord zelf. De zogenaamde ‘writer-in-residence’ programma's, die in samenwerking met de Nederlandse en VlaamseGa naar eindnoot(6) ministeries en enkele universiteiten van start zijn gegaan, hebben belangrijk bijgedragen tot de gevarieerdheid van de studie Nederlands extra muros. Zelfs de Nederlandse universiteiten binnen de muren hebben deze attractie in hun curricula opgenomen. In de Verenigde Staten hebben in de afgelopen tien jaar de universiteiten van Minnesota, Michigan en Texas samen meer dan twintig Nederlandse schrijvers benoemd, ofschoon vaak, helaas, zonder zelf een stem te hebben in de keuze van een bepaalde kandidaat. Het maakte niet veel uit. Zelfs bekende Nederlandse schrijvers zijn niet algemeen bekend aan buitenlandse universiteiten. Hun bijdrage daarentegen, die gewoonlijk niet uitsluitend academisch is, blijkt een soort van verademing voor de Amerikaanse campus. Zij geven cursussen die variëren van Nederlandse literatuur, soms hun eigen, tot schrijven en vertalen. Heel vaak is de ‘writer-in-residence’ verplicht zijn/haar eigen studenten te vinden - een opmerkelijke gewaarwording voor zowel de beginnende als de ervaren schrijver. In Berkeley nodigen we soms Nederlandse en Vlaamse artiesten uit als ‘regents lecturers’. Hier moeten de kandidaten wedijveren met rivalen van andere landen en faculteiten, met als resultaat dat alleen de meest gevierde artiesten benoemd worden. De twee meest | |
[pagina 413]
| |
recente Nederlandse schrijvers te Berkeley waren Harry Mulisch en Cees Nooteboom, wier aanwezigheid in hoge mate bijdroeg tot de kwaliteit van de literatuurcursussen, waarin zij als levende voorbeelden fungeerden. Ofschoon ik in de toekomst geen enorme vloedgolf met betrekking tot de vraag naar Nederlandse taal en literatuur aan buitenlandse universiteiten verwacht, is het vak neerlandistiek extra muros toch gegroeid en tot rijpheid gekomen. De Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) speelt een beduidende rol in het beschikbaar maken van materialen, zodat nieuwe programma's van de grond kunnen komen en de reeds gevestigde in contact kunnen blijven met de recente ontwikkelingen op het gebied van taal en literatuur. Het contact tussen Nederlandse, Vlaamse en buitenlandse universiteiten wordt intenser en uitwisseling tussen professoren en studenten vindt vaker plaats, hoewel niet regelmatig genoeg. Terwijl niet lang geleden de driejaarlijkse bijeenkomsten van de IVN voor vele neerlandici extra muros het enige beroepsmatige contact vormden, worden er nu ieder jaar academische conferenties in een aantal vreemde landen gehouden. Dit is mogelijk, aangezien de neerlandisten professionele organisaties opgericht hebben ten bate van de studie Nederlands. In de Verenigde Staten heeft de American Association for Netherlandic Studies (AANS) meer dan 200 leden, waarvan allen te maken hebben met lesgeven en/of onderzoek op een of ander gebied dat met Nederland en Vlaanderen te maken heeft. De Association publiceert tweejaarlijkse bulletins en een (betrekkelijk nieuw) jaarboek, (PAANS) de Publications of the American Association for Netherlandic Studies. Om de twee jaar organiseert het een vierdaagse Interdisciplinary Conference on Netherlandic Studies (ICNS), die iedere keer op een andere universiteit gehouden wordt. Dat is niet alles. De Universiteit van Californië te Berkeley organiseert tweejaarlijkse conferenties afwisselend tussen Nederlandse Linguïstiek en Nederlandse Literatuur, waarvan de voordrachten, net als die van de ICNS conferenties, gepubliceerd worden. Op soortgelijke wijze organiseert de Universiteit van Wisconsin ook regelmatig interdisciplinaire conferenties over Nederlandse taal en cultuur, terwijl de jaarlijkse vergadering van de enorme Modern Language Association (MLA) een aantal programma's over Nederlandse literatuur of linguïstiek includeren. En voor het eerst zal dit jaar de prestigieuze Conference on Medieval Literature in Kalamazoo een sectie over Nederlandse middeleeuwse literatuur opnemen. Ook bestaan er aan universiteiten verenigingen van professoren, medewerkers, studenten en geïnteresseerden uit Nederland en Vlaanderen, die lezingen en concerten organiseren waarbij beroemde geleerden of artiesten aan de maandelijkse evenementen deel nemen. De twee ‘Netherlands America University Leagues’ (NAUL) van Michigan en Californië zijn prima voorbeelden van participatie van de niet-universitaire wereld in eersteklas culturele projecten. Ik ben me ervan bewust, dat ik mij voornamelijk beperkt heb tot de problemen die de neerlandist in Amerika tegenkomt. Het is het werkterrein waarin ik de afgelopen twintig jaar heb gearbeid en dat ik daarom het beste ken. Ik ben ervan overtuigd, dat mijn observaties mutatis mutandis ook toegepast kunnen worden op andere universiteiten ter wereld waar Nederlands wordt gegeven. Er zijn er meer dan 170 in totaal, wellicht meer dan men zou verwachten: in de Bondsrepubliek Duitsland (24), in Bulgarije (1), in Denemarken (2), in de Duitse Democratische Republiek (2), in Finland (4), in Frankrijk (12), in Groot-Brittannië (14), in Hongarije (1), in Italië (8), in Noorwegen (2), in Oostenrijk (2) in Polen (6), in Portugal (2), in Roemenië (1), in de Sovjet-Unie (2), in Spanje (2), in Tsjechoslowakije | |
[pagina 414]
| |
(2), in Zweden (3), en in Zwitserland (2). Buiten Europa wordt Nederlands gedoceerd aan universiteiten in de volgende landen: Australië (4), in Canada (4), in Indonesië (20), in Japan (4), in Korea (1), in de Republiek van Zuid-Afrika (18) en in de Verenigde Staten (28). Ik ben tevreden over de mondiale vooruitgang die neerlandistiek heeft gemaakt en trots op de toegewijde neerlandisten extra muros overal ter wereld, die de taal, de literatuur en de cultuur van Nederland en Vlaanderen doceren, rechtvaardigen en verkopen. Het is geen eenvoudige taak.Ga naar eindnoot(4) |
|