Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 381]
| |
Het werelddecennium voor culturele ontwikkeling in Nederland
| |
Het eerste jaarOp 1 januari 1988 begon het Werelddecennium voor Culturele Ontwikkeling. Dit houdt in dat voor het eerst de Verenigde Naties, en alle daarbij aangesloten organen, in het bijzonder UNESCO, zich hebben voorgenomen om gedurende tien jaren een extra inspanning te plegen voor de cultuur. Al direct bij de geboorte van het idee een Werelddecennium uit te roepen, in 1982 in Mexico op het wereldcongres over culturele politiek - dat helaas verder als Mondiacult de geschiedenis zou in gaan - ontstonden twee vraagstukken die niet bevredigend op te lossen waren, in een zo diverse wereld als de onze. Het eerste probleem betrof het wat en het andere het hoe van de wereldactie. Het wat. Wat moest het Werelddecennium bereiken? Moest het in versterkte mate doen wat UNESCO eigenlijk altijd al deed of moest het juist iets anders doen? Het antwoord werd: het Werelddecennium zou zich dienen te concentreren op enkele hoofddoelstellingen. Deze wijze beperking tot enkele doelstellingen bleek spoedig alweer een illusie, want UNESCO en in het bijzonder de aangesloten landen (die binnen UNESCO de dienst uitmaken) kozen een aantal doelstellingen, die zo uiteenlopen dat ze bijna samenvallen met het brede doel van UNESCO zelf. Wel kwam een enkel thema bovendrijven in een zes jaar lang durende discussie. Zo leken vele naties het erover eens dat een belangrijke doelstelling voor het Decennium zijn kon de cultuur als een integraal onderdeel van de tot dusverre voornamelijk technologisch en economisch georiënteerde ontwikkelingsstrategieën te beschouwen. Ook zou de internationale ontwikkelingssamenwerking meer rekening moeten houden met het culturele en humane kapitaal dat ieder land uit de eigen historie meebracht. Dit algemene besef van het belang van de culturele dimensie leidde ertoe om veel te verwachten van samenwerking tussen culturele en niet-culturele VN-organen in het kader van de World Decade for Cultural Development (WDCD). Nederland wijdde een groot opgezet symposium in het Vredespaleis aan deze culturele dimensie van de ontwikkeling.Ga naar eindnoot(1) Hoewel aldus het besef zich verbreidde dat een strikt economische benadering van de modernisering te beperkt is en dat het culturele kapitaal niet moet worden verwaarloosd, bleken de verschillen tussen de samenlevingen internationaal te groot, om met een samenhangende ontwikkelingstrategie in één culturele toonzetting over de hele wereld te kunnen werken. Er blijft | |
[pagina 382]
| |
een groot verschil bestaan tussen het inschakelen van de medicijnman door de WHO bij de reguliere gezondheidszorg in Midden-Afrika, de exploitatie van het taoïstisch natuurwetenschappelijk denken in China of het herstellen van het bedreigde ambacht, onder invloed van Ghandi, in India. De als beperking bedoelde doelstellingen voor het WCDC veranderden in de loop van zes jaar voorbereidende discussie zo meer en meer in aandachtspunten voor actie, die niets in het bijzonder of bij voorbaat uitsluiten. Wat aldus overbleef was het meest elementaire, zij het allerminst onwezenlijke ingrediënt: het elan. Het Werelddecennium diende een periode te worden waarin tien jaar lang met elan gewerkt zou worden aan de culturele verbetering in de wereld. Het hoe. Niet minder zou de discussie over de methode problematisch blijken. Hoe moest het Werelddecennium vorm krijgen, welke methode diende te worden gevolgd? Bij de beantwoording van deze vraag heeft een aantal samenhangende factoren een rol gespeeld. Daar was het directeurschap van de Indonesiër Makagiansar, die in de aanvangsjaren een grote invloed uitoefende met zijn overtuiging dat men bij UNESCO niet te dirigistisch zou moeten zijn, maar eerder reactief. Ook speelde een rol dat het westen een appeltje te schillen had met de ambitieuze erfenis van de Directeur-Generaal M'Bow, die naar de mening van het westen veel te directief de culturele situatie wilde plannen en veranderen. Ten slotte speelde een rol dat UNESCO bepaald geen machtig secretariaat bezit, en weinig pretenties kan waarmaken, als het erom gaat een centrale regie te voeren over een omvangrijk cultureel planningsproces. Alle drie factoren te zamen hebben ertoe bijgedragen dat het Werelddecennium qua werkwijze minder een sturend dan een coördinerend karakter kreeg. Het initiatief ligt heden bij velen, zoniet iedereen. Ieder land zet zijn eigen comité voor het Werelddecennium op, ontwikkelt projecten naar gelang het de landsregering goeddunkt, alle betrokken organisaties werken met elkaar samen zoals het uitkomt in het kader van een gemeenschappelijke inspiratie. Zo goed als dat gaat regisseert een intergouvernementeel comité van 36 leden, voorzien van een eigen secretariaat onder leiding van Mevrouw Challenor, het mondiale gebeuren. Dit Intergovernmental Committee of the World Decade for Cultural Development kwam voor het eerst in september 1988 bijeen en dit feit alleen al markeerde dat 1988 eerder een jaar was waarin structuren ten behoeve van komend werk tot stand kwamen, dan dat men al de eerste successen boeken kon. Het echte werk moet met andere woorden nog beginnen. | |
Nederland en het DecenniumIk bespaar de lezer de vele wederwaardigheden van het Decennium in de Nederlandse besluitvorming. De afgelopen jaren stond UNESCO voortdurend aan de kritische aandacht van Nederlandse zijde bloot en dat gold ook het idee van het Werelddecennium. Wat vandaag hoofdzakelijk geldt is dat Nederland het Decennium wil ondersteunen. Hierin heeft ongetwijfeld het directe contact van de Nederlandse bewindslieden met de nieuwe Directeur-Generaal Frederico Mayor een gunstige rol gespeeld. De communicatiekanalen zijn doorgeblazen en een pagina in de geschiedenis is opgeslagen, waarop een nieuw hoofdstuk kan beginnen. Nederland heeft voorshands nog niet gekozen voor de figuur van het oprichten van een Nationaal Comité voor het Decennium. Dit is weliswaar de internationaal aanbevolen vorm, maar Nederland heeft met enkele andere Europese landen de voorkeur eraan gegeven de Nationale UNESCO Commissie (NUC) te laten fungeren als coördinatiepunt op het nationale vlak. | |
[pagina 383]
| |
Evenmin heeft Nederland zich kandidaat gesteld voor het intergouvernementele comité, zodat de contacten met het Decennium voornamelijk via het secretariaatsniveau verlopen. Als een positief punt mag gelden dat daarentegen in een vroeg stadium werd begonnen met het verzamelen van suggesties voor mogelijke projecten in het kader van het Decennium. Al in 1987 werd een enquête gehouden onder Nederlandse culturele instellingen. Enkele tientallen voorstellen werden bij de NUC ingediend, lopend van het incidentele tot het blijvende en van restauratie tot televisie. Het was duidelijk dat een selectie onvermijdelijk was, en wel zoveel mogelijk in overeenstemming met de zich ontwikkelende internationale discussie. Bij de keuze uit de projecten speelden de volgende overwegingen een rol. In de eerste plaats moest het te kiezen project, dat immers een bijdrage wil leveren op wereldschaal, getoetst worden aan iets wat men misschien maar het beste verwoordt met het begrip allure. Het project moet iets onalledaags hebben, van voldoende kwaliteit zijn om internationaal op te vallen. Ook zou het project iets moeten achterlaten en als een mijlpaal, hoe bescheiden ook, kunnen dienen. Deze principiële keuze is een geheel andere dan het programma van de DDR doet blijken, waar onder auspiciën van de partijleider eerder wordt gewerkt aan een kwantitatief omvangrijk geheel met vele honderden evenementen erbij, dat een intensivering inhoudt van de culturele planning zoals men van de Volksrepubliek verwachten mag. Het tweede criterium was van andere aard, en betrof de wens iets te doen aan de Europese samenwerking, speciaal die tussen Oost- en West-Europa. Dit geeft een zeker gewicht aan die projecten waaraan ook door Oosteuropese culturele instellingen kan worden deelgenomen. Een schifting werd gemaakt, waarbij eerst werd gekeken naar wat nu al kon worden gerealiseerd en een aantal projecten als verder te ontwikkelen werden opzij gelegd voor de toekomst. Er kwam een aantal projecten in aanmerking, die al in 1990 van zich zullen doen spreken. Ik zal ze zo dadelijk uiteen zetten, maar eerst nog dit: de Nederlandse regering gaf in het najaar van 1988 het groene licht voor de eerste projecten en daardoor kon al in 1989 de eerste voortgang worden geboekt. De projecten betreffen Willemstad, historische tuinen en Van Gogh. | |
Actie WillemstadVoor de kust van Venezuela ligt de hoofdstad van de Nederlandse Antillen, een autonoom deel van het Koninkrijk der Nederlanden. Net als bij andere Caraïbische hoofdsteden, heeft de bevolking een sterk gemengde herkomst, met een overwegend donkere inslag. Men spreekt er een eigen taal, het Papiamento, terwijl in het officiële verkeer het Nederlands domineert. Er zijn sterke Portugese en Spaanse invloeden. De stad herbergt de oudste synagoge op het westelijk halfrond. De Nederlandse cultuur is een belangrijke, maar zeker niet de dominante invloed in de Curaçaose levensstijl, die onmiskenbare zwierige, en op weelde gerichte elementen bevat. De bovenlaag is vaak verrassend cosmopolitisch en verweven met families van andere, ook niet-Antillaanse eilanden en met het vaste land van Noord- en Zuid-Amerika. De sfeer wordt bepaald door het feit dat het eiland klein en Willemstad zelf niet groot is. Toch kan ook weer niet van provincialisme worden gesproken, want de stad is eerder open en naar buiten gericht. De situatie van Willemstad is in zekere zin typerend voor het Caraïbische gebied, met een typische vermenging van culturen en rassen en systemen. Uit deze mengelmoes is een originele architectuur ontstaan, die steeds eigen varianten heeft bijgedragen aan grote internationale | |
[pagina 384]
| |
Willemstad.
architectonische stromingen als de 17e-eeuwse barok of de 19e-eeuwse klassiek of de 20e-eeuwse jugendstil. De economische bloei van het eiland heeft grote woonwijken gecreëerd met zelfstandige huizen van een karakteristieke signatuur. Wie eenmaal daar is geweest zal begrippen als Punda of Otrabanda direct associëren met fraaie gebouwen en typische stad-profielen. In het Caraïbisch gebied als geheel is Willemstad een van de uitgebreidste traditionele woongebieden, die de moeite van het streven naar cultuurbehoud waard zijn. De vergelijking met het veel bekendere Havana dringt zich op. Dit karakteristieke beeld' wordt bedreigd door een ramp. Indien niet binnen enkele jaren het verval een halt toegeroepen wordt zal van het architectonisch juweel dat Willemstad was, niet veel overblijven. De trek uit de binnenstad als woongebied, het achterstallig onderhoud dat bij de gebruikte materialen en het klimaat onmiddellijk tot verval leidt, de onoordeelkundige ingrepen van stadsvernieuwing in de afgelopen decennia, de dynamiek van het zaken doen zelf, alles draagt ertoe bij om een alarmkreet te wettigen. Ondanks loffelijke pogingen tot dusverre van stedebouwkundigen, zakenlieden, een stichting Monumentenzorg enzovoorts, kan men constateren dat alleen een samenhangende mobilisatie van middelen en deskundigheden een garantie biedt tegen anders onvermijdelijk cultuurverlies. De regeringen van de Antillen en de Nederlanden en het eilandbestuur hebben daarom een intentieverklaring ondertekend om in het kader van het Werelddecennium een Actie Willemstad te ondernemen. Hiertoe is een interregionale werkgroep ingesteld, die ten aanzien van de actie coördinerend en stimulerend optreedt. Gestreefd wordt naar een actieprogramma dat nog in 1989 zijn fiattering door beide regeringen krijgt en internationaal in 1990 kan worden gelanceerd. Contact wordt gezocht met UNESCO, UNDP en de Europese Gemeenschap, in verband met het verdrag van Lome. Gepoogd zal worden een integraal plan van stadsherstel op te stellen, dat een impuls kan geven aan het toerisme en het economische leven. Er moet een infrastructuur van monumentenzorg worden opgebouwd, waarin het niet alleen gaat om materieel herstel, maar ook om immateriële zaken als het oude ambacht. Getracht wordt de Actie Willemstad ook van | |
[pagina 385]
| |
Plattegrond van de Hortus Botanicus te Leiden in 1610.
betekenis te laten zijn voor het Caraïbisch gebied als geheel, bij voorbeeld door een Caraïbisch opleidingscentrum voor cultuurbehoud te stichten. In 1990 zal behalve een internationaal symposium ook een expositie aan de schoonheid van Willemstad worden gewijd.Ga naar eindnoot(2) | |
Historische tuinenIn 1990 zal de Hortus Botanicus te Leiden haar 400-jarige bestaan vieren. Carolus Clusius (1526-1609), de eerste directeur van de Leidse Hortus, was de beroemdste botanicus van zijn tijd en zijn belangstelling ging uit naar planten uit alle windstreken. Zo was de Leidse hortus dan ook van meet af aan een botanische tuin en niet slechts een verzameling geneeskrachtige kruiden. In 1987 is een Clusiusstichting opgericht die zich tot doel stelt de cultuurhistorische aspecten van botanische en andere tuinen te bevorderen. Zij heeft het komende jubileum van de Leidse Hortus aangegrepen om een breed programma van activiteiten op te zetten. Zo wordt op grond van wetenschappelijke studie de oorspronkelijke tuin van Clusius zo veel mogelijk authentiek hersteld, zowel in botanisch en horticultureel, als in architectonisch | |
[pagina 386]
| |
opzicht. Hierdoor zal Nederland een uniek ensemble van laat-renaissancistische tuincultuur terugkrijgen. Een boek zal alle materiaal bijeenbrengen dat licht werpt op deze reconstructie. Een tweede project betreft Von Siebold (1796-1866) de grote Duits-Nederlandse wetenschappelijke ontdekkingsreiziger. Ook in dit geval wordt een rijk geïllustreerd boek over zijn leven en werk, speciaal ten aanzien van de flora en fauna van Japan voorbereid. Al eerder organiseerde de Clusiusstichting een tentoonstelling, Flora Japonica / Fauna Japonica, die mogelijk zijn verlengstuk zal krijgen in Würzburg (Von Siebolds geboortestad) en Brussel (Europalia). Maar het meest blijvende deelproject binnen deze herwaardering van Philipp von Siebold moet de Von Siebold Memorial Garden worden. Dit is een gedenktuin die in gemeenschappelijke studie, ontwerp en uitvoering door Nederlanders en Japanners met steun van beide zijden zal worden ingericht. Deze tuin die leven en werk van Von Siebold symboliseert, is ontworpen door prof. Nakamura van Kyoto en wordt onder de directie van de Japanse tuinenkenner Dr. Wiebe Kuitert aangelegd door Nederlanders en Japanners. Voor de toekomst is nog een ander project van belang: het internationale symposium over The Authentic Garden in mei 1990.Ga naar eindnoot(3) Op diverse plaatsen in de wereld wordt wetenschappelijk onderzoek verricht naar allerlei aspecten van historische tuinen. Het symposium zal historici, botanici, filologen, archeologen enzovoort, bijeenbrengen om van enkele grote tuintradities de wetenschappelijke stand van zaken te bespreken. Onder meer zal nieuw wetenschappelijk onderzoek aan recente restauraties en reconstructies van historische tuinen in enkele gebieden besproken worden. Deze bijeenkomst zou moeten leiden tot nieuwe initiatieven om research aan tuinen internationaal te coördineren en uit te breiden en tuinen op authentieke wijze (in wetenschappelijke en artistieke zin) te reconstrueren of te restaureren. Het symposium zal uitgaan van de periode 1400-1600 en zich richten op de studie en reconstructie van historische tuinen in drie gebieden die in de periode van Clusius versneld met elkaar in contact kwamen, namelijk Oost-Azië (China, Japan en Korea), de ‘islamitische wereld’ van Moghul India tot Andalusië en ten slotte als derde het Europa in de Renaissance. Mocht het symposium slagen, dan kan in het kader van het Werelddecennium gedacht worden aan een serie internationale projecten van studie en reconstructie van historische tuinen in en buiten Europa. | |
Van GoghHierover zal ik kort zijn, hoewel dit financieel het omvangrijkste project is en het ook qua publieksbereik (er wordt op twee miljoen participanten gerekend) de andere projecten overvleugelt. Het project beoogt, ter gelegenheid van de 100ste verjaardag van het overlijden van Vincent van Gogh, Van Gogh in zijn uitwerking op de moderne cultuur zoveel mogelijk recht te doen. Dit gebeurt door zo compleet mogelijke tentoonstellingen van zijn werk in meerdere musea, door kunsthistorische studies, door het heruitgeven van brieven, het houden van festivals van films over Vincent, symposia enzovoort. Het kost de lezer ongetwijfeld minder moeite zich een voorstelling te maken van deze serie gebeurtenissen, dan van de eerdere twee, die ik beschreef. De manifestatie zal ongetwijfeld de toon zetten voor het culturele jaar 1990. In Nederland en daarbuiten.Ga naar eindnoot(4) | |
Verdere perspectievenHet is nog te vroeg om vast te stellen welke andere projecten in het kader van het Decennium in 1989/1990 aan de reeds lopende zullen worden toegevoegd. Twee onderwerpen zijn momenteel in bespreking, namelijk de studie | |
[pagina 387]
| |
Vincent van Gogh, ‘Tuin van het ziekenhuis te Arles’, papier/sepia, 45,5 × 59 cm.
van het fundamentalisme en een netwerk van studiecentra voor minderheidstalen. Wat het laatste betreft: sinds kort is de Fryske Akademie te Leeuwarden aangewezen door de Europese Gemeenschap om te dienen als coördinatiecentrum voor een serie studiecentra in West-Europa, die zich met de studie en het beleid jegens minderheidstalen, als het Baskisch of het raeto-Romaans, bezighouden. Het is niet onmogelijk dat er in Oost-Europa belangstelling bestaat bij vergelijkbare studiecentra om aan dit netwerk, dat dan een pan-Europees netwerk zou worden, deel te nemen. In de loop van dit jaar moet hieromtrent meer helderheid ontstaan. In dat geval zou één van de minder duidelijk ingevulde criteria van de Nederlandse bijdrage aan het Decennium - namelijk het Oost-West contact - een eerste invulling krijgen. Het ander onderwerp betreft het fundamentalisme. Dit project moet gezien worden als een poging wetenschappelijk greep te krijgen op een van de meest virulente sociale en culturele verschijnselen van deze tijd. De vraag, die oorspronkelijk werd ingegeven door verschijnselen buiten Europa, heeft sinds kort | |
[pagina 388]
| |
ook duidelijk actualiteit binnen Europa zelf. Is het fundamentalisme een tijdelijk of een permanent verschijnsel? Hangt het samen met de overgang van een traditionele naar een moderne samenleving en cultuur? Is het wel een reactie op de modernisering zelf, of is het een verschijnsel uit andere bron? Ook bij dit project zal het vraagstuk alleen dan kwalificeren voor opname in het Nederlandse deel van het Werelddecennium als de studie internationaal, dat wil zeggen allereerst binnen de Europese regio, adhesie verwerft. Bij een eerdere peiling bleek, niet verwonderlijk, Turkije zeer geïnteresseerd in de probleemstelling. In april kwamen de Nationale commissies voor UNESCO en het Werelddecennium van de Europese Regio in Berlijn-Oost bijeen om over gemeenschappelijke projecten te spreken. Het zal van de reacties ter plaatse afhangen of Nederland zal doorgaan met pan-Europese projecten, zoals boven geschetst. Ook al is alweer anderhalf jaar van het Decennium voorbij als dit artikel verschijnt, toch moet men constateren dat in Nederland en daarbuiten 1990 pas het eerste jaar zal vormen, waarin het Decennium zich echt manifesteert. Onvolkomen, chaotisch misschien, voor wie (zoals ikzelf) vanaf het begin meer systematiek had gewenst. Maar tegelijk niet zonder kansen op interessante ontwikkelingen, zoals bij voorbeeld het internationaal al bekende UNESCO-plan voor de zijderoutes bewijst. En wat Nederland betreft, het elan komt wel. |
|