Ria Verschaeren, Dries Wieme, Koen van Impe en Brit Alen in ‘De Meeuw’ door Blauwe Maandag Cie (Foto B. Peeters).
en zoon in het licht te stellen. De hele situatie van de opvoering en enkele citaten verwijzen trouwens naar
Hamlet, zodat gesuggereerd wordt dat ook Trepljov zich afkeert van het (seksueel) gedrag van zijn moeder.
Hoewel Tsjechov veeleer een groep mensen dan enkele individuen tekent, is het voornamelijk het lot van Trepljov en Nina dat centraal staat. Aan het eind van het stuk is Trepljov uiteindelijk toch een geslaagd auteur geworden. De laatste confrontatie met Nina wordt echter zozeer een teken van mislukking, dat hij besluit zich het leven te benemen.
Regisseur Luc Perceval wist in de Blauwe Maandag-produktie de juiste toon te treffen. Er was geen zweem van pathos of van sentiment, geen spoor van valse melancholie in deze opvoering te bekennen. Wel overheerste de lichtjes komische ironie. Het gezelschap liet zich ook niet verleiden tot extravagante slippertjes, zoals de cabaretachtige en parodiërende momenten in Othello bijvoorbeeld. Alleen in enkele ‘jazzy’ klinkende liedjes die even als overgang aangewend werden, was deze neiging nog merkbaar. Afgezien daarvan was deze produktie gaaf en harmonisch.
De regie was er blijkbaar - en terecht - van uitgegaan dat De Meeuw een heel sterke vertolking vereist. Waarschijnlijk heeft men zelfs enigszins een subtiele vorm van type-casting toegepast, waardoor boeiende effecten tot stand kwamen. Zo zag men Chris Lomme als de actrice Arkadina. Achter haar mondaine masker wist zij de angst, de eenzaamheid en de pijn van het ouder worden te suggereren. Jan Decleir was de gearriveerde schrijver Trigorin, die zich geleidelijk laat kennen als een man met kleine, maar ook menselijke karakteristieken. Decleir bleef, naar mijn gevoelen, iets te veel de poseur.
Het decor van Johan Herbosch was zeer bescheiden. De eenvoudige achterwand, waarvoor in het eerste bedrijf een klein plateau met een wit voordoek (het theater van Trepljov) stond, kon door de helblauwe kleur het meer suggereren. In het tweede deel domineerde een melancholisch okergeel dit simpele decor. Zetstukken werden slechts gebruikt waar ze direct functioneel waren. Deze sobere, moderne vormgeving bracht het stuk dichter bij onze tijd, terwijl de traditionele kostumering de oorspronkelijke locatie en periode opriep.
Alleen via de klankband trachtte de regie soms enkele felle accenten te leggen. Perceval liet het geluid van de geweerschoten en het onweer plots zo luid en beangstigend dwars door dit zich in sourdine afspelende drama breken, dat het effect erg hallucinant was. Aan het slot hoorde men bij het oorverdovende stormgeluid ook het gekrijs van meeuwen. Zo werd de steeds onderhuids levende tragiek af en toe even onontkoombaar aangescherpt.
Door het homogene en overtuigende spel van de acteurs bereikte deze produktie soms tot in het merg doordringende momenten. Indrukwekkend bijvoorbeeld was de laatste ontmoeting tussen Nina en Trepljov. Els Dottermans, die aanvankelijk een ietwat naïef, onwennig meisje was, wist hier een pijnlijke gespletenheid en een totale ontwrichting uit te drukken.
Het symbool van de meeuw, die door Trepljov wordt neergeschoten en aan Nina's voeten gegooid wordt, verwijst natuurlijk naar Nina maar ook naar Trepljov zelf. Het is typisch voor de schrijver Trigorin dat hij zich het gegeven - net zoals Nina zelf - toeëigent voor zijn eigen gebruik. Later in het stuk is de meeuw opgezet en aan de muur bevestigd. Terecht werd de symboliek dus ook in deze produktie heel nadrukkelijk aanwezig gesteld.
Luc Perceval werd in De Meeuw gediend door een heel sterke cast. Dat hij al deze uiteenlopende talenten in harmonie kon verenigen en de juiste toon wist te treffen voor dit veeleisende stuk, is een niet te onderschatten prestatie.
Jozef De Vos