Frank Liefooghe
Frank Liefooghe (
oIeper, 1943) studeerde aan de Academie te Gent grafiek, sier- en schilderkunst. Raoul Servais, Jan Burssens en Pierre Vlerick stimuleerden bij hem een vrijgevochten mentaliteit. Een jonge artiest moet niet alleen technisch vaardig zijn, hij moet ook nonconformistisch leren denken. Bij Liefooghe was dat kennelijk geen probleem. Hij werkte een aantal projecten uit die toch zeker de man in de straat moesten bevreemden, b.v. een schilderij van twee meter hoog en 200 meter lang om daarmee het Stedelijk Museum van Amsterdam in te pakken. De ingewijden wisten natuurlijk wel beter. Wie toen over inpakken sprak, dacht aan de Bulgaar Christo die op dat moment (1969) reeds vijf New Yorkse winters achter de rug had en voortaan integrale landschappen onder handen zou nemen. De vraag is natuurlijk waarom iemand zoiets doet. Het beheersen van de ruimte behoort tot de essentie van de beeldende kunst. Een kunstenaar moet zich meestal tevreden stellen met het beheersen van een kamer of van een muur. Maar geef de kunstenaar de vrije teugel en de nodige middelen en hij bestormt de wereld. Bij Liefooghe kregen de projecten geleidelijk scherpere contouren. In 1971 wilde hij met een plastisch mobiel, dat bestond uit ballonnen op verschillende hoogte boven het Ei te Amsterdam, de Natuur uitspelen tegen de suggestie van een eigentijds artificieel en erg vergankelijk landschap. Vanaf 1973 werkte hij aan een schilderij in trompe l'oeil voor de Berlijnse Muur, en het jaar daarop begon hij zich bezig te houden met nog andere projecten rond de thema's: vrede,
Frank Liefooghe, ‘Utotombo’, 38 × 80 cm.
solidariteit, anti-geweld. Zo zag hij voor Jerusalem een monumentaal blauw ei dat onder de kracht van de zonnestralen zou openbreken en waaruit tegelijk een Davidster en een Halve Maan te voorschijn zouden komen. Er waren in elk geval gebroken eieren genoeg.
Parallel met het ideologische engagement dat in soms bizarre maar altijd ophefmakende betogen moest worden uitgedrukt, heeft Frank Liefooghe zich buiten de stromingen en de oekazen van galerijen om verwoed toegelegd op het schilderen tout-court. Hij trok daarvoor naar Schotland, naar Ibiza, naar Ierland en Noord-Ierland, en in 1982 naar West-Afrika, de meest ingrijpende reis tot nog toe. Je onderdompelen in een totaal andere beschaving; antieke levenswaarden terugvinden die in Europa door geraffineerde apparaten zijn vervangen; ervaren dat je levensritme zich aanpast aan dat van je nieuwe vrienden; kortom, de therapie ondergaan van de vervreemding en je daar goed bij bevinden; die ervaringen hebben de schilder in Liefooghe van de ene plastische ontdekking tot de andere gebracht. Daaraan zijn, behalve talrijke tekeningen en penseelschetsen, schilderijen te danken als Regendans van de Lobi en Wedergeboorte, die met de Westerse vormgeving alleen maar het palet en het penseel gemeen hebben maar niet meer de geest. Liefooghe gebruikt beurtelings een blijmoedige gamma met talrijke oranjen en groenen die hij vaak tachistisch behandelt, en een geheimzinnig nachtelijk omfloerst gewaad van Pruisisch blauwen, koffiekleurige bruinen, oplichtend witte walmen en intens zwarte arceringen. Het onderscheid tussen de twee groepen is thematisch bepaald door poëtische herinneringen aan eigen ervaring met mensen, dieren en tropische vegetatie. De beelden vertonen daarom, een uitgesproken belijdend karakter, niet zo ver verwijderd van de politieke betoogtrant van de projecten.
Frank Liefooghe blijkt goed vertrouwd met het gedachten-goed van de Franse etnoloog Claude Lévi-Strauss. Hij is gebiologeerd door de kernvraag naar de verantwoordelijkheid bij de interactie van beschavingspatronen. Waarom moét de opgewonden woekerende beschaving van het rijke Westen de stilte van het oerwoud en de weelde van het water verontreinigen? Waarom moèten argeloze zwarte mensen vanuit zoiets als een post-lithicum hals-over-kop terechtkomen in de wegwerp-cultuur van de 20e eeuw om er wàt mee aan te vangen? Met als enig houvast, ook onder Liefooghes donkerhui-