nen behoort tegenwoordig ongetwijfeld Kåre Langvik-Johannessen. Het begon voor deze Noorse neerlandicus al bij de publikatie van zijn doctorale dissertatie, met de typische titel Zwischen Himmel und Erde (Eine Studie über Joost van den Vondels biblische Tragödie in gattungsgeschichtlicher Perspektive, Oslo/Zwolle, 1963), die verwijst naar het thema over de polarizering tussen een religieuze/spirituele en een materiële/ aardse dimensie. Sedertdien verschenen van zijn hand geregeld nieuwe studies, sommige eveneens in het Duits geschreven. Het is dus een gelukkig idee dat de auteur nu een groot aantal van deze verspreide, want meestal afzonderlijk gepubliceerde opstellen in het Nederlands heeft samengebracht. De meeste artikelen, vooral dat over ‘De tragiek bij
Vondel’, maar bijvoorbeeld ook die over ‘Gysbreght, Gebroeders’ heeft de auteur bij deze gelegenheid bewerkt en (aanzienlijk) uitgebreid. Jammer genoeg heeft hij anderzijds enkele eerder gepubliceerde studies nog niet opgenomen (over Adonias bijv.); andere daarentegen zijn nieuw (over Faëton, Zungchin).
Deze bundeling is te meer verantwoord, daar alle opstellen in feite van eenzelfde grondintuïtie uitgaan. Daarbij stelt Johannessen zich op het standpunt van de innerlijke kwaliteiten van het tragische, niet zozeer op de uiterlijke vorm ervan. Volgens hem is Vondel bij ons de eerste dramaturg die de mens existentieel situeert in de tegenstelling tussen hemel en aarde (= geest en materie), waardoor deze laatste drager wordt van een antinomie ‘die voor een tragedie noodzakelijk is’. Hoofdzaak voor een tragiek is immers een echt conflict. Dat ontstaat bijvoorbeeld als subjectieve ervaringen van het individu in botsing komen met de bestaande objectieve waarden van geestelijke en/of materiële aard, met wetten of normen van buiten. Nu is de dramatische configuratie bij Vondel volgens de
Vondel (1587-1679).
Noorse auteur heel vaak psychosymbolisch te karakteriseren, in die zin dat de belangrijkste bijpersonen in de tragedie tevens optreden als afsplitsingen van de hoofdfiguur. Men staat dan in Vondels drama's telkens als het ware voor vier grondelementen van de menselijke psyche, die in een subjectief (geestelijk-lichamelijk)-objectief (hemels-aards) coördinatensysteem schematisch te verduidelijken zijn (p. 44). Elk van deze elementen wordt door één of meer figuren in het drama vertegenwoordigd. Die vier aspecten, die met elkaar in evenwicht horen te blijven, raken in de existentiële situatie van het treurspel verstoord. Bedoeld model zou o.a. zeer helder tot uitdrukking komen in
Adam in Ballingschap, waar Vondel de mens als een synthese van geest en materie tekent én tegelijk het huwelijk van man en vrouw uitbeeldt. Tussen beide ontstaat er een conflict.
In verschillende drama's van Vondel ziet Johannessen dit tragisch procédé uitgewerkt. Hij gaat dit specifieke model ook als een loper op een tiental tragedies toepassen. Hij doet dit met overtuiging en grote scherpzinnigheid. Zijn zienswijze levert trouwens verrassende vondsten op. Alleen, zij overtuigt niet altijd. Men kan nochtans veel sympathie opbrengen voor een literatuurbenadering die juist tracht door te dringen tot de kern van een tekst. Persoonlijk geloof ik bovendien dat Johannessens grondintuïtie klopt, inzoverre ze de scènische uitbeelding verwoordt van fundamenteel tegengestelde geloofsinstellingen of levenshoudingen bij de voornaamste antagonisten, die hun afspiegeling eveneens kennen in de psyche van het hoofdpersonage zelf. Ook anderen hebben al wel eens dergelijke - dualistische of antinomische - structuren aangewezen bij Vondel. Maar deze lectuur, die achter de voornaamste personages hoofdzakelijk (psycho-)symbolische instanties stelt en op die manier hele psychodrama's reconstrueert, vergeet dat deze figuren toch veel meer autenticiteit bezitten dan hier wordt aangenomen. Ik meen dat een dergelijke benadering door haar schematisering de individuele figuren in het drama grondig tekort doet. De concrete invulling lijkt bovendien nogal aprioristisch: zo houdt Johannessen soms zeer belangrijke personages buiten zijn systeem (b.v. Sauliden in Gebroeders), terwijl anderzijds al eens de indruk ontstaat dat andere schema's met andere personages kunnen worden opgezet. Ook verschilt men herhaaldelijk van mening over bepaalde onderdelen van een zienswijze: b.v. over Lucifer, die naast intellectuele beslist ook morele fouten begaat, en die ik zelfs in zijn wanhoop niet als zo zwak kan zien dat hij, quasi willoos geheel, zou zijn overgeleverd aan de macht van zijn trawanten.
Een belangrijke verdienste is wel dat Johannessen ons een nieuwe kijk geeft op Vondel zelf, aangezien de schrijver zijn analyse niet beperkt tot één versie maar eigenlijk zoekt naar deze onbewuste motieven in heel Vondels dramatiek. Op die manier beklemtoont hij de psychische samenhorigheid, niet alleen van de voornaamste personages in elk van die drama's afzonderlijk, maar bovendien in verschillende Vondeldrama's, verspreid over een periode van ruim dertig jaar.
G. van Eemeren
kåre langvik-johannessen, Het treur spel spant de kroon. De tragiek bij Vondel, Den Gulden Engel, Wommelgem, 1987, 292 p.