Als de dood voor de liefde
Heeft de lezer te veel de neiging om naar modellen te zoeken als een criticus een roman schrijft? In elk geval heb ik dat gevoel bij de bekende recensent Koen Vermeiren (Antwerpen, o1953), die in 1986 zijn proefschrift publiceerde over Willem Frederik Hermans en Ludwig Wittgenstein, in 1983 als romancier debuteerde met een minder goeie ‘Claude van de Berge’, De kus van Selena, en daar in 1988 nog een minder goeie ‘Paul de Wispelaere’ aan toevoegde: De vrolijke eenzaamheid. Deze laatste roman kan bovendien in filosofisch opzicht beschouwd worden als een herkauwen van Wittgenstein en Nietzsche.
De opvattingen van laatstgenoemde liggen ook ten grondslag aan het denken van Willy Roggeman, maar in diens
Opus Finitum worden het nihil en de absurditeit van het bestaan opgeheven in momenten van vormtranscendentie, in het rotsvaste geloof in de scheppende kracht van de mens. Trouwens, ook Nietzsche zelf zag de kunst als ‘die eigentliche Aufgabe des Lebens, als dessen metaphysische Taigkeit’. Bij Koen Vermeiren is echter het schrijven zelf ook niet bestand tegen de allesvernietigende gevoelens van wrevel, ergernis en wraak waarmee
De vrolijke eenzaamheid geschreven werd. Met de niets ontziende haat die zo typisch is voor de ontgoochelde idealist, moeten achtereenvolgens
Koen Vermeiren (o1953).
vriendschap, liefde, de zin van het bestaan en ten slotte het schrijven zelf eraan geloven. Hij wil wraak nemen op zijn vroegere naïviteit en de lezer vooral waarschuwen niet in de val van het ‘mythisch denken’ te trappen. Hierbij past een dubbel commentaar. Ten eerste blijkt duidelijk dat Vermeiren van zijn voorbeeld De Wispelaere slechts een paar erg in het oog springende elementen heeft overgenomen: de labyrintische structuur, de diverse tekstsoorten, het dossiertje over zijn geboortejaar, de lectuurverwijzingen, de reflectie op het autobiografische schrijven, enz. Maar de kern van de zaak ligt bij De Wispelaere anders: die gelooft juist wel in het scheppen van een persoonlijke mythe, een paradijselijke taal-tuin, als verzet tegen de wereld. Het spanningsveld tussen tuin en wereld maakt zijn werk zo interessant. Hij voert een groots en meeslepend gevecht tegen de rampzalige geschiedenis van de mens, tegen de alles opslijtende tijd, tegen de dood... met behulp van de mythische werking van de taal. Zelfbedrog, zegt Vermeiren: ‘geen enkele mythe blijkt bestand tegen een koele, doorgedreven analyse’. Het geloven in liefde, vriendschap, een zin voor het bestaan... wijst z.i. op een onvolkomen ontwikkeling van het menselijke denken. En hier kom ik tot mijn tweede commentaar. Henri Bergson beschouwt de ratio als een fase op de weg naar de intuïtie: de evolutie van het rationele naar het intuïtieve