Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
talenten verbinden zich tot groepjes en poëtische minderheden, en weten handig programmatische bloemlezingen aan te wenden om voor het voetlicht te komen. Zo zijn er sinds enige tijd o.m. de Noordnederlandse Maximalen, de vrouwelijke Nieuwe Wilden 1 & 2, de Vlaamse Twist met ons-ers en het ras van de performers. Het jongste blad aan die laatste tak heet Coenraed de Wade, en zijn debuutbundel draagt de modieuze titel Plankgas. De paarse kaft van het boekje toont veelbetekenend een auto uit één of andere Amerikaanse gangsterfilm die voorbijraast onder het licht van de maan. En de foto op de achterzijde stelt de dichter voor in volle actie op het podium, met opengevlerkte armen, een wat ouderwets aandoend pak en een scherp gezicht. Het blijft evenwel een vrij ambigue aangelegenheid wanneer podiumdichters hun produkten als boek op de markt brengen, en dan nog wel bij een poëzieuitgeverij. Door een dergelijke publikatievorm verandert de positie van hun teksten immers op ingrijpende wijze. Op het podium is sprake van het mondeling debiteren van teksten, grappen en grollen, in een onmiddellijk contact met het publiek; is er één die aanstekelijk lacht, dan lacht vrijwel iedereen. In het geval van een boek wordt dat directe contact met het mondelinge woord echter getransponeerd in schrift en grafische vormgeving. Tegelijk vallen de inspirerende figuur van de performer en de directe feedback van het publiek weg; de woorden staan er alleen voor, en moeten zelf voor de kritische lezer hun poëtische status waarmaken. Het resultaat van een dergelijke transformatie is dan ook, zeker bij poëtisch minder begaafde podiumkunstenaars, doorgaans teleurstellend. Wat op het podium werkt en inspireert, wordt als leespoëzie banaal en overtollig zonder meer. En jammer genoeg is het hier dat Plankgas op de proppen komt. De Waele doet echter flink zijn best om zijn (lezers)publiek aan zich te binden. De bundel geeft blijk van een opmerkelijke verscheidenheid aan teksten, die echter alle gekenmerkt worden door een zucht naar het (bij voorkeur) komische effect en een ultieme gerichtheid op de toeschouwer/lezer. Van zelfexpressie en - onderzoek is hier dan ook in het geheel geen sprake, van ironie, satire en retoriek des te meer. Soms hangt de humor samen met het gekozen thema zelf (een min of meer geestige inval), maar meestal gaat het om specifieke taalhumor, of althans een poging daartoe. Aan poëzie valt hier echter niet zoveel te rapen. Wat moeten wij bijvoorbeeld denken van een tekst met de pompeuze titel Open brief aan de rijkswacht waarin aanmaning tot vernieuwing van door hen gebruikt morse-alfabet, die integraal bestaat uit de alfabetische ordening van woorden als Alpenhamer, babbelguigjes, Chinazilver... tot xylofoonsolo, Yperlinge en zinnentuimel (p. 25)? Elders wordt trots geëtaleerd dat het aantal zeurkousen is toegenomen (p. 29), en dat Monk Bass dronk en jazz snoof (p. 30). Of er is nog de volgende indrukwekkende bekentenis:
Gedicht voor onze ouders
Is moeke vake vaak moe?
Is vake moeke vaak moe?
Niks van!
Vake heeft vaak.
Moeke is moe.
Hij heeft het.
Zij is.
(p. 20)
Daarnaast is er echter ook een meer interessante strategie, waarbij De Waele bekende literaire teksten en stijlen imiteert en persifleert. Zo komen bijvoorbeeld Cees Buddingh's Gorgelrijmen om het hoekje kijken in het gedicht Esperantissimo: ‘Als de wiekwouw koetert / en de brinsel bengt, snoekpoek tuintert: “Hengt!” / en snorlonkt vertoetert...’ (p. 23). Voorts is er o.m. nog een pastiche op het overbekende ‘'t Is triestig als het regent in den herfst’ van Karel van de Woestijne:
Coenraed De Waele.
't Is geestig als het bliksemt in den zoomer!
Een teken dat het doef is. Groot alarm!
Zijn dat geen donderbeestjes op haar arm?
En werd ik niet van lieverlede loomer?
(p. 10)
Misschien is zoiets wel leuk gevónden, maar daarmee is dan ook alles gezegd. Van enige subtiliteit of suggestiviteit, van vormbeheersing of de originele uitwerking van ideeën is hier allerminst nog sprake. Op het podium is er wellicht geen haan die daarnaar kraait, maar op schrift gestelde poëzie moet net uit die eigenschappen haar kracht zien te halen; niet uit het freewheelen of het plankgas, maar integendeel uit het tijdig afremmen en het behoedzaam manoeuvreren. Juist door dat besef onderscheiden performer-dichters als Jules Deelder en Tom Lanoye zich trouwens van hun minder getalenteerde soortgenoten. De Waeles wagen raast de lezer echter gewoon voorbij. Voorbij... Waarom zouden wij er ons dan verder druk om maken?
Dirk de Geest
coenraed de waele, Plankgas, Poëziecentrum, Gent, 1988. |
|