De Boontjes: eindelijk!
Van 18 november 1959 tot 21 januari 1978 schreef Louis Paul Boon vrijwel zonder onderbreking dagelijks een hoekje in de Gentse socialistische krant Vooruit (nu: Vooruit / De Morgen). Het stukje, dat steevast in de linkerbovenhoek van de tweede pagina verscheen, werd steeds met ‘Boontje’ ondertekend en was bij de Boon-liefhebbers erg in trek. Het was ook algemeen bekend dat het geheel van die ‘Boontjes’ - samen zowat 5.000 bladzijden - van groot belang was voor een uitgebreidere kennismaking met het oeuvre van Boon.
De editie van de verzamelde ‘Boontjes’ was voor het najaar 1986 aangekondigd bij Manteau, maar liep door de tribulaties van de uitgeverij twee jaar vertraging op. Op 19 oktober 1988 echter kon Julien Weverbergh, ex-directeur van Manteau, toch een eerste kloek deel, met imprint Houtekiet, aan het publiek presenteren. Het geheel wordt geraamd op 8 of 9 delen. Voor de
L.P. Boon (1912-1979).
frequentie van verschijnen zullen de editeurs zich laten leiden door de publieke belangstelling, aldus Weverbergh (in de
Tijdingen van het L.P Boon Genootschap, 88, nr. 4, p. 17; en vgl. het woord vooraf van de samenstellers van deel 1).
Het eerste fraai uitgegeven boekdeel, met de ‘Boontjes’ van 18 november 1959 tot 30 december 1960, beantwoordt met glans aan de toch hooggestemde verwachtingen. Het brengt alvast een bevestiging van het vermoeden dat Boon met zijn column méér dan journalistieke bedoelingen had. Want al heel snel blijkt dat hij inderdaad ‘kipkap’-produceerde, zoals hij het met de hem eigen zelfironie noemde, maar dat hij met zijn dagelijkse krantentukjes een groter geheel voor ogen had. Hij dacht zelfs aan een, of zelfs hét, ‘Meesterwerk in kipkap’, dat het - op dezelfde manier ontstane en gecomponeerde - tweeluik De Kapellekensbaan / Zomer-te-Termuren, nog zou overtreffen.
Zelf heeft Boon ooit aan een volledige bundeling van zijn hoekjes gedacht. Maar het herdrukken en/of bewerken van zijn ‘dagwerk’ bleef beperkt tot een selectie in enkele thematisch samenhangende bundels (Dag aan dag, 1963; Dorp in Vlaanderen, 1966); Wat een leven, 1967; 90 mensen, 1970).
Het idee van de ‘definitieve roman fleuve’ was zeker niet vanaf het begin aanwezig. De ‘Boontjes’ zetten in met herinneringen, anekdotes, laconieke mededelingen over het leven van alledag, korte en ironische typeringen, verlangens en dromen. Naast het terugkerende, desolate beeld van de eenzaam op de tram en/of trein wachtende Boon, duiken vooral de zelfspot op en zelfs het zelfmedelijden: Boontje blijkt aanvankelijk nogal gelaboreerd te hebben aan de verplichting iedere dag een stukje te schrijven. Maar meteen blijkt al dat het stukje over het stukjes-schrijven herkenbaar dezelfde spiegelsituatie oproept als die waarin Boontje als verteller in De Kapellekensbaan optrad.
Hier betreurt Boontje zijn gebrek aan aanzien ‘als ge u iedere dag met al uw kleine miseries te kijk hebt te zetten’ (p. 38). Maar geleidelijk aan worden allerlei andere figuren geïntroduceerd die verder nog herhaaldelijk terug zullen keren en die dan, precies zoals in de roman-diptiek, zullen fungeren als een soort klankbord voor de centrale verteller.
Er is Mies de kaartenlegster, er is ook Tolfpoets, naast Student Siekegheest en andere bekenden uit De Kapellekensbaan, of figuren als E.H. Ramadhoe en Miss Blauwbaard, die ook al in andere werken van Boon een rol speelden. Tussen dat alles door worden elementen aangebracht voor een zelfportret (b.v. p. 85: ‘Van nature uit ben ik een eenzaam mannetje, dat slechts in stilte en afzondering een muis kan baren’ en zo ontstaat een caleidoscopisch geheel, een bonte mengeling van tot fictie ‘bewerkte’ reële personages, die allen deze kenmerken gemeen hebben: ze leven in de onmiddellijke omgeving van Boontje en het gaat om ietwat zonderlinge types van wie de illusies, verwachtingen en hoop vaak letterlijk door het leven aan diggelen worden geslagen. Ook de ingelaste ‘sterke’ verhalen vertellen meestal hoe de kleine, gewone man of vrouw bedrogen wordt.
Dat Boon zich de werkelijkheid als het ware toeëigent, blijkt uit de manier waarop hij omspringt met ‘beroemdheden’. Gloria Vanderbilt bijvoorbeeld,