Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
Frans Masereel in brieven
| |
[pagina 250]
| |
Frans Masereel, ‘Des Flandres à Bucarest’, titelblad van ‘La Feuille’, 8 mei 1918.
voelde om met hem kennis te maken: ‘J'éprouvai un tel sursaut de l'âme et de mon esprit effondrée, que je ressentis que je devais m'approcher de Masereel’.Ga naar eindnoot(1) Een ontmoeting waaruit niet alleen een blijvende vriendschap groeide maar ook een briefwisseling die onthullend is voor de mens en kunstenaar Frans Masereel. Frans Masereel was in de wolken toen hij van de vijfentwintig jaar oudere Henry van de Velde, toen reeds als architect, designer en kunstpedagoog een van de groten in West-Europa, een brief kreeg om elkaar te ontmoeten. Op 27 maart 1919 antwoordde hij in enthousiaste bewoordingen en legde een afspraak vast op een plein in Genève. Om de herkenning mogelijk te maken, gaf hij zijn persoonsbeschrijving: ‘...je suis de haute taille, la figure rasée et porte des lunettes, je suis tout de noir habillé’.Ga naar eindnoot(2) De waardering bleek wederzijds want Masereel ontving een ‘...longue et si bonne lettre’ waarop hij op 3 juli 1919 antwoordde: ‘Une lettre comme la votre est un véritable tonique qui rechauffe le coeur et la foi en soi dans les moments de défaillance et de doute’. Op zijn verzoek maakte Masereel ook het adres over van Romain Rolland die inmiddels was teruggekeerd naar Parijs. Die wilde ook dat Masereel weer zou overkomen, maar hij vreesde geen paspoort te krijgen omdat hij als dienstweigeraar was gebrandmerkt door de Belgische overheid. ‘Triste époque’ schreef Masereel verder in die brief aan Van de Velde en vervolgde: ‘Et que dites vous de notre Belgique? Un grand passé mais quel dégoutant present’. In 1920 vertrok Henry van de Velde naar Nederland waar het echtpaar Kröller-Müller hem uitnodigde om voor hen een villa te bouwen en ook een museum om hun verzameling kunstwerken in onder te brengen. Masereel had wel een gerucht opgevangen van dat vertrek, maar kende toch de eigenlijke draagwijdte niet. | |
Ecrire en dessinantOndertussen had het tijdschrift Genius aan Van de Velde gevraagd om een bijdrage over Masereel te schrijven, waarop deze aan Masereel om enkele inlichtingen vroeg. Masereel antwoordde op 24 februari 1920: ‘Vous me demandez de vous parler de moi. Cela me gêne, mais je serais brei’. Hij schreef dat hij debuteerde met realistische composities van volksfeesten, leurders, meisjes, matrozen. Het was allemaal nogal gewelddadig en triest: ‘Au fond j'ai toujours été triste’. Hij zocht wel andere onderwerpen maar wist nog niet waar ze te vinden. Tot de oorlog kwam: ‘Je crois avoir plus ou moins trouvé et suis certain que la guerre y a été pour quelque chose’. Schilde- | |
[pagina 251]
| |
ren deed hij weinig, hij had een voorkeur voor het tekenen, het chevaletschilderij sprak hem niet aan, alhoewel hij het schilderen zelf noodzakelijk vond. Masereel wou echter ‘écrire en dessinant..., un livre de bois gravés, un roman d'images’. In de vooroorlogse periode was het hem mogelijk geweest om uitsluitend voor zich zelf te werken, hij exposeerde zelden maar werkte veel: houtsneden, etsen, tekeningen en schilderijen, maar vooral schetsen ‘...dans la rue, sur le vii’. Zijn hoop als kunstenaar was ‘...fondre en un seul: Jordaens, les Van Eyck et Breughel’. In zijn bijdrage in Genius had Henry van de Velde het onder andere over een van die beeldverhalen, het in 1919 door Masereel zelf te Genève uitgegeven Mon livre d'heures: ‘In Mon livre d'heures gaat het Masereel om een plastische suggestie. Hij heeft de laatste trap zelfs overschreden: de aangrijpende beeldende kracht wordt beweging! Door welke onvermoede kunstgreep? Door welk wonder? Enkel door met grote lichtvlekken een opvallend “dynamisch schema” in elke figuur te brengen, waardoor een beweging ontstaat die blijft voortduren... Wat het verhaal betreft, er bestaat wel geen aangrijpender en mooier dan dit...’.Ga naar eindnoot(3) Op 13 januari 1921 schreef Masereel aan Van de Velde om hem te bedanken voor dat artikel: ‘...Cela m'a vivement touché, venant de vous’ want ‘Le travail et l'affectation de certains amis sont de bonnes choses dans ce vilain monde’. Uit de brief bleek verder dat Masereel nog altijd in het ongewisse was over de werkelijke reden van het verblijf van Van de Velde in Nederland. | |
De droom: fresco's schilderenAls antwoord schreef Van de Velde dan dat hij hard aan het werk was in Nederland. Hij wees de lovende reactie op zijn bijdrage in Genius af maar Masereel sprak hem prompt tegen in een brief van 5 februari 1921: ‘Si,
Frans Masereel, ‘Ecrire en dessinant’: eerste tafereel uit ‘Idée - sa naissance, sa vie, sa mort’, Parijs, 1920, achttien prenten.
cher ami, it est bien que je vous remercie pour l'article du Genius car en plus de la sympathie pour le talent, on y sent l'amitié pour l'homme et cela surtout est précieux et réjouissant’. Verder schreef hij dat hij na een lange onderbreking van zeven jaar opnieuw aan het schilderen was. Hij wees er op dat, zoals uit vroegere gesprekken was gebleken, het chevaletschilderij ook hem geen voldoening gaf: ‘Mon but et mon désir sont la fresque, peinture plate, décorative mais avec une idée dedans. J'y arriverai’. Toch wil hij zijn schilderijen tonen aan het publiek want het aanbod om te exposeren in de ‘Rotterdamsche Kring’ sloeg hij niet af. Wel vroeg hij zich af of die lui voldoende ‘bij zijn’ op het gebied van schilderkunst. Ondertussen werkte hij veel en daar had hij twee redenen voor: ‘1o Je ne puis faire autrement, 2o (moins important) it faut gagner sa vie, et c'est plus dire que jamais mais si je sentais n'avoir plus rien á dire je vendrais plutot du fromage ou des légumes, je ne suis assez esthète pour me contenter d'être uniquement | |
[pagina 252]
| |
Henry van de Velde, ‘Er bestaat geen aangrijpender en mooier (verhaal)’ over ‘Mon livre d'heures’, 167 houtsneden, Genève, 1919. Museum voor Schone Kunsten, Gent.
un artiste’. Verder vroeg hij nieuwsgierig waarmee Van de Velde eigenlijk bezig was in Nederland. Frans Masereel was dan uiteindelijk toch eens naar Parijs gereisd. Hij had ook meer nieuws ontvangen over de activiteiten van Van de Velde in Nederland en aarzelde dan ook om hem te schrijven. Op 9 september 1921 deed hij het toch vanuit Genève: ‘...Me voilà tranquille...’ Masereel van zijn kant had ook veel gewerkt onder andere aan vijftig grote tekeningen en heel wat andere dingen zoals sculpturen want hij had een bestelling voor drie basreliefs. Hij had ook geschilderd maar het resultaat gaf hem niet veel voldoening: ‘Je serais bien heureux le jour ou j'aurai quelques grands fresques à faire’. Hij deelde verder mee dat hij een zending grafiek en tekeningen had opgezonden voor de tentoonstelling in de Rotterdamschen Kring en hoopte er toch een en ander te kunnen verkopen want in Genève vlotte het niet te best. Masereel werd dan weer met de alledaagse realiteit geconfronteerd want Van de Velde had hem uitgenodigd in Wassenaar ‘Mais... la douce? Belgique me refuse un passeport’. Toch hoopte hij via zijn relaties een ‘doorgangsbewijs’ te kunnen loskrijgen voor de reis. | |
Het paspoortTwee jaar later had Masereel nog geen doorgangsbewijs of paspoort want op 1 oktober 1923 kon hij weer niet ingaan op een uitnodiging van Van de Velde want ‘...la Belgique s'obstine à me refuser un passeport’. Hij had zich wel opnieuw te Parijs gevestigd, maar dat veranderde niets aan zijn status van ‘dienstweigeraar’. Een paar jaar later was Frans Masereel blijkbaar goed ingeburgerd in Parijs. Op 22 oktober 1926 schreef hij immers ‘Cela marche très bien pour moi, je suis content’. Toch weerhield hem er dat niet van naar artistieke erkenning te hengelen in zijn eigen land. Hij had vernomen dat Henry van de Velde de leiding had gekregen over een uitgave van De Costers Tijl Uilenspiegel. In zijn brief deelde hij mee dat hij 150 houtsneden had gemaakt voor een nieuw Uilenspiegelboek dat te München zou uitgegeven worden bij Kurt Wolff. Was het niet mogelijk dezelfde blokken te gebruiken voor de op stapel staande uitgave? Alhoewel de toon in de briefwisseling nog altijd hartelijk bleef en de waardering van Van de Velde voor het werk van Masereel niet afnam, werden de onderwerpen in de briefwisseling soms zakelijker. Het grafisch oeuvre van Masereel telde vele bewonderaars in het naoorlogse Duitsland waar ook tal van zijn ‘beeldverhalen’ werden uitgegeven. Niet te verwonderen trouwens in een land waar kun- | |
[pagina 253]
| |
stenaars en tijdgenoten als George Grosz, Otto Dix, Max Beckmann, de oudere Käthe Kollwitz en anderen met superieure grafiek een satirisch tijdsbeeld gaven. Van de Velde had Masereel uitgenodigd om deel te nemen aan een tentoonstelling van drukgrafiek te Leipzig maar Masereel had al een persoonlijke uitnodiging ontvangen van de plaatselijke organisatoren. Op 6 februari 1926 antwoordde Masereel dat hij op zijn deelname mocht rekenen. Om het reglement dat de vrije grafiek uitsloot te omzeilen, zou hij kartons insturen waarop hij bladen uit zijn albums zou kleven. Van de Velde was ondertussen naar België teruggekeerd waar hij de opdracht had gekregen om naar het model van zijn ‘Kunstgewerbeschule’ te Weimar en het latere Bauhaus een Hoger Instituut voor Dekoratieve Kunst te stichten te Ter Kameren. Beide kunstenaars hadden door hun artistieke opvattingen toenadering gekregen tot de socialistische partijleiding in België. Bij Van de Velde dateerde die ontwikkeling van voor de eeuwwisseling toen hij de Engelse Arts-and-Craftsbeweging leerde kennen. Het gevolg was dat hij de schilderkunst liet varen om zich als designer tot de massa te richten om door zijn creaties invloed uit te oefenen op de wooncultuur en levensstijl, niet alleen van een hogere laag uit de samenleving maar van een breed publiek. De evolutie lag bij de jongere Masereel vooral op het inhoudelijke aspect van zijn grafisch eeuvre. De Bruycker had hem al in het vooroorlogse Gent een ander maatschappijbeeld getoond dan de situatie waarin hij door zijn burgerlijke afkomst verkeerde. Eerder citeerden wij al een zinsnede waarin hij wees op de invloed die het oorlogsgebeuren had op zijn werk, mede door het contact met de pacifistische groep te Genève. Het was dan ook de socialistische minister Kamiel Huysmans die Van de Velde naar België haalde om er het Ter Kamereninstituut te stichten, daarbij geestdriftig gesteund door Koning Albert. Masereel
Frans Masereel, ‘L'écrase’, houtsneden, 1922, Verzameling Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Dienst Beeldende Kunsten (Foto A.C.L.).
had eveneens contacten gehad met prominenten uit de partij, namelijk tijdens de oorlog. Het lag dan ook voor de hand dat die relaties met het politieke milieu gebruikt zouden worden om voor het ‘geval Masereel’ een oplossing te zoeken voor zijn paspoort. Vanuit een schippershuisje dat Frans Masereel te Equihen nabij Boulogne had gekocht, schreef hij aan Van de Velde vooral over dat probleem. In de amnestie die in het vooruitzicht werd gesteld, zag hij geen oplossing voor zijn geval, zo schreef hij althans op 1 juli 1927 aan Van de Velde. Zoals deze was ook hij de mening toegedaan dat de kwestie voor hem zou winnen als ze individueel kon geregeld worden. Toch had hij het ook even over zijn werk: hij hield het bijna uitsluitend bij schilderkunst en was tevreden over het resultaat. Zo tevreden dat hij er zeker van was dat Van de Velde verwonderd zou aankijken tegen die schilderijen. Nadat hij geïnformeerd had of Van de Velde tevreden was over zijn instituut, ging hij verder met het vorige punt | |
[pagina 254]
| |
Frans Masereel, ‘Le mort’, houtsnede, 1934: tragiek van een samenleving. Verzameling Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Dienst Beeldende Kunsten (Foto A.C.L.).
uit de brief, nl. zijn staatsburgerlijke toestand: ‘Dites bien à Vandervelde et aux autres que la chose qui m'intéresse le plus est d'obtenir un passeport afin de pouvoir voyager’. Waarbij hij ‘obtenir un passeport’ onderstreepte. Die niet-artistieke bekommernis werd daarna bijna het centrale punt uit de briefwisseling tussen de twee vrienden/kunstenaars. De illustratie van een uitgave van Sir Halewijn die Henry van de Velde aan Masereel kon opdragen, is wel eens het onderwerp van een brief maar nieuw is dan dat het financiële aspect daaromtrent ter sprake kwam in een brief van 13 december 1927: ‘...Je vous serai reconnaissant d'autre part, si vous pouvez dès maintenant poser des jalons en vue du règlement de mes honoraires...’ Inmiddels was toch de regeling voor een paspoort weer ter sprake gekomen in een brief van 19 november 1927. Masereel had vernomen dat er meerdere gevallen waren als het zijne maar nauwkeurige gegevens kon hij niet verschaffen. Hij hoopte alleszins op een goede afloop door de inzet van enkele goede vrienden: ‘...Vous êtes bien gentil de vous occuper ainsi activement de moi... Si je garde quelque espoir c'est à cause de l'amitié de quelqu'uns dont vous êtes’. Een jaar later is Masereel nog steeds niet in het bezit van het zo begeerde paspoort. Hij had in Frankrijk al wat stappen ondernomen om een of ander document te krijgen dat hem van dienst zou kunnen zijn maar het klonk als een noodkreet in een brief van 18 oktober 1928: ‘...Je n'ai personne à faire intervenir près de Briand!’ (bedoeld werd Aristide Briand, toenmalig Frans minister van Buitenlandse Zaken). Vanuit het eigen land was er toch een straaltje hoop want zijn vader had hem geschreven dat de amnestie-wet of een omzendbrief op 11 november van kracht zou worden. Hij had bovendien uit goede bron vernomen dat Frans Masereel onder de begunstigden zou zijn. Eindelijk is het dan zo ver en is Masereel in het bezit van het zo waardevolle document en komen weer artistieke aangelegenheden op de eerste plaats in de briefwisseling. Op 19 mei 1929 schreef hij aan Van de Velde dat hij werd uitgenodigd door het Museum van Mannheim om er een ‘Riesenausstellung’ in te richten. De organisatoren hadden de wens te kennen gegeven de tentoonstelling te laten openen met ‘...une conférence-introduction par une personalité marquante’. Masereel dacht dan onmiddellijk aan Van de Velde en op 29 september 1929 antwoordde hij op enkele vragen die Van de Velde hem had gesteld. Masereel had gedurende een paar maanden veel gewerkt in Equihen en was dus met heel wat nieuwe werken naar Parijs teruggekeerd. Met veel enthousiasme ook: ‘J'en rapporte une trentaine de bonnes toiles. Vous en verrez quelques unes à Mannheim... Il y a encore un grand progrès. Je pense que dans votre causerie vous donnerez aussi une bonne place à la peinture, à laquelle je me consacre de plus en plus’. | |
Aan de grondIn 1932 meende Masereel dat er zich een nieuwe evolutie aftekende in zijn werk die niet anders kon eindigen dan met ‘...un progrès vers plus de sincérité’. Maar een jaar later, op | |
[pagina 255]
| |
Frans Masereel, houtsnede uit ‘Kerstwake’ van Stijn Streuvels, 1928.
13 november 1933, zat Masereel echter aan de grond, zowel materieel als geestelijk. Hij bedankte Van de Velde voor een brief die hem sterk aangesproken had, geschreven door een vriend die gevoelig was voor de materiële zorgen ‘...qui sont d'actualité’. Sinds de zomer voelde Masereel een crisis aankomen en sindsdien hervond hij zijn evenwicht niet meer. Enkele dagen erna ging het reeds beter en kreeg hij een beter inzicht in zijn doelstellingen. Die crisis hield niet alleen verband met zijn opvattingen maar ook met techniek, kleur, tekening, enz. Kortom, een verhaal te lang voor een brief. Die technische aangelegenheden beschouwde hij echter als iets bijkomstigs. Wat hem vooral bezig hield, was de vraag naar de opdracht van een kunstenaar in die tijd: ‘Une attitude égoiste ne peut me satisfaire, une action directe non plus’. Hij wachtte tot ‘...la Grace vienne me toucher...’ In afwachting werkte hij veel maar vernietigde bijna alles. De gebeurtenissen in Duitsland waar Hitler kanselier werd, waren zeker niet vreemd aan die sombere gemoedstoestand. Op 22 januari 1936 waren de rollen even omgedraaid tussen de twee vrienden toen Masereel in een kort briefje schreef dat hij in de loop van mei voor de tweede maal naar Moskou zou reizen waar hij het jaar voordien een grote tentoonstelling had ingericht. Aan Van de Velde vroeg hij of hij nog altijd dacht aan een reis naar de Russische hoofdstad. Masereel meende dat het niet moeilijk zou zijn om een uitnodiging te krijgen; hij had het er trouwens al over gehad met Lurçat. Maar behoudens dat was er niet veel goed nieuws te melden: ‘Les affaires vont mal’. Begin 1936 vernam Masereel dat Henry van de Velde tot voorzitter was benoemd van het comité van het Belgisch paviljoen voor de wereldtentoonstelling 1937 te Parijs. Daar zag hij wat brood in en op 10 februari 1936 vertrok een kort briefje: ‘Si tu pouvais me faire obtenir un travail de décoration ou autre, cela me ferait plaisir??’ De post werkte snel tijdens die winterperiode want reeds vijf dagen later antwoordde Masereel aan Van de Velde: ‘...Merci pour ta lettre. Je compte donc sur toi...’ In een brief van 15 november 1936 leerde men een wat ongewone Masereel kennen. Hij schreef aan Van de Velde dat hij naar Brussel zou reizen met een pak schetsen. Hij had schetsen getekend voor een paneel voor de bibliotheek - Van de Velde bouwde de ‘boekentoren’ voor de Gentse universiteit - maar ook vormen voor speculaas, speelkaarten, faïencestenen, enz. ‘...Tout cela m'intéresse beaucoup et je suis de plus en plus disposé à m'en occuper sérieusement pour peu qu'en Belgique on le veuille bien!! Cette question d'art populaire m'est très chère, tu le sais’. Een jaar later, op 12 oktober 1937 was de toestand nog niet opgeklaard voor Masereel. | |
[pagina 256]
| |
Van Van de Velde verwachtte hij nieuws over de binneninrichting van een boot die hem was opgedragen (de ‘Prins Boudewijn’ een opdracht van het Belgische ministerie?) En Jean del Marmol, adjunct van de secretaris-generaal voor de wereldtentoonstelling te Parijs had Masereel bovendien geschokt door te vertellen dat zijn ontwerppaneel misschien wel in een fabriek in Wallonië was verdwaald. Evenmin positief was de melding dat zijn houtsneden in Duitsland verboden waren - het begrip ‘Entartete Kunst’ was er namelijk uitgedacht - en het was dan ook begrijpelijk dat hij besloot met ‘J'espère bien avoir l'occasion de collaborer encore avec toi’. | |
Quel mondeDe nieuwe politieke toestand en de sombere vooruitzichten die zich aftekenden in West-Europa doken dan meer en meer op in de briefwisseling. Verhalen over arrestaties en uitwijzingen van vrienden en bekenden die zowel in Frankrijk als in België werden beschouwd als spionnen of ongewensten, kwamen meer en meer voor. In een brief van 29 december 1937 vroeg Masereel zich af of men eigenlijk nog schilders nodig had: ‘Quel monde’. Ook de slotzin waarin hij zich kandidaat stelde voor een of andere opdracht, nu voor de Wereldtentoonstelling 1939 te New York, waarvoor Van de Velde eveneens als commissaris was aangesteld, had nog wat met kunst te maken. Dat onderwerp werd nog aangesneden in een paar brieven uit 1938 maar het kon de politieke actualiteit niet verdringen, ook niet toen Masereel op 2 januari 1939 aan Van de Velde een ‘Zalig en gelukkig Nieuwjaar’ toewenste, de enige Nederlandse zin in een meer dan twintigjarige briefwisseling tussen twee Vlaamse kunstenaars die zich overigens als dusdanig verbonden voelden met hun gemeenschap. De oorlog 1940-1945 onderbrak vanzelfsprekend het contact tussen de twee corresponderende kunstenaars. Hun reactie op het tijdsgebeuren was overigens niet gelijk. Frans Masereel was niet meer de pacifist uit de periode 1914-1918 toen hij de oorlog als dusdanig aanviel. Hij beschouwde de nieuwe oorlog niet enkel als een brute machtsontplooiing maar als het ultieme middel om een ideologie op te leggen aan een heel continent. Dus koos hij partij en werkte mee met de hem geëigende middelen, van een geëngageerd en talentrijk graficus. Weer sneed hij houtblokken met illustraties die soms vanuit een vliegtuig over de Duitse linies en bezettingszones werden uitgeworpen. De reactie van de zevenenzeventig-jarige Van de Velde ging niet dezelfde richting uit. Hij was sinds 1936 artistiek-adviseur bij het Ministerie van Openbare Werken onder minister De Man en bleef ook in deze functie actief tijdens de oorlogsjaren, bij het gelijknamig Secretariaat-Generaal. In de toenmalige terminologie uitgedrukt kan men stellen dat Masereel actief was in het verzet terwijl Van de Velde collaboreerde. Die uiteenlopende houding tastte echter de vriendschapsbanden niet aan, want na de oorlog nam Masereel het contact weer op. Op 26 februari 1948 schreef hij hem voor de eerste maal naar Zwitserland waarnaar Van de Velde toen in vrijwillige ballingschap was vertrokken. Op 9 maart 1948 antwoordde deze vanuit zijn ‘ballingsoord’ Öberägeri: ‘J'ai subi un choc mortel quand au lendemain du retour du gouvernement de Londres, un socialiste de nos amis, H. Vos, nommé Ministre des Travaux Publics... me donna entendre sans plus d'égards... qu'il attendait de moi que je me désiste de ma fonction...’ Alhoewel Herman Vos aan Van de Velde verklaarde dat hem niets ten laste kon gelegd worden dan in dienst te zijn gebleven op het departement, was de minister toch bang voor een interpellatie als hij Van de Velde in functie zou houden. Het feit dat Van de Velde had kunnen beletten | |
[pagina 257]
| |
dat het Ter Kamereninstituut zou gesloten worden onder voorwendsel dat er ‘Entartete Kunst’ werd gemaakt, bleek daarbij helemaal geen argument te zijn. ‘Cette attitude, mon cher ami, de nos nouveaux ministres, a provoqué un tel dégoût que je m'en guérissait plus’. In Zwitserland werkte hij nu ‘...au récit de ma vie d'apôtre et de pionnier’. Het einde van de oorlog bracht ook voor Frans Masereel nieuwe zorgen met zich mee. Op 10 november 1950 schreef hij aan Van de Velde over een campagne die tegen hem in België gevoerd zou worden, geleid door een ‘gros peintre’ die tot zijn laatste jaren directeur was van de Academie van Antwerpen, waarmee hij zinspeelde op Opsomer. Toch kwam hij terug naar Vlaanderen ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag in 1958. Hij werd ereburger van zijn geboortestad Blankenberge, kreeg een retrospectieve in de Academie van Antwerpen waar ondertussen een andere directeur was en hem vielen her en der onderscheidingen te beurt. Hij overleed te Avignon maar wenste in Vlaanderen begraven te worden. De dienstweigeraar ligt nu op het Campo Sancto te SintAmandsberg bij Gent, bijgezet in aanwezigheid van een minister. Wat Frans Masereel als graficus te betekenen heeft, was in 1986 gedurende drie maanden te bezichtigen in de grote overzichtstentoonstelling die het Museum van Schone Kunsten te Gent organiseerde, een ensemble dat met meer dan tweehonderd nummers een uitstekend beeld gaf van zijn kunstenaarschap van 1917 tot 1962. De honderdste verjaardag van zijn geboorte zal dan ook maar in mineur herdacht worden. Het rijkscentrum voor grafiek in Kasterlee dat zijn naam voert, heeft inderdaad weinig reden tot feestvieren, nu de leidende ambtenaar ‘in quarantaine’ werd overgeplaatst naar een ander museum en het Hoog Comité van Toezicht nog altijd niet rond is met het onderzoek van een dossier in verband met dat centrum. De Gentse organisatie en de veelvuldig gevraagde reizende tentoonstelling met grafiek van Masereel uit het bezit van de Dienst Beeldende Kunst van de Vlaamse Gemeenschap leveren echter het bewijs dat Frans Masereel nog niet vergeten is. |
|