| |
| |
| |
Vijftien jaar cultuurpactwet
Adriaan Verhulst
ADRIAAN VERHULST
werd geboren in 1929 te Gent. Studeerde geschiedenis aan de R.U. Gent en promoveerde tot doctor in de Letteren en Wijsbegeerte in 1956. Is gewoon hoogleraar aan de R.U. Gent. Was o.a. Algemeen voorzitter van het Willemsfonds en voorzitter van de Raad van Bestuur van de BRT. Publiceerde o.a. ‘De Sint-Baafsabdij en haar grondbezit’ (1958); ‘Les institutions financières du Comté de Flandre au 12e siècle’; ‘Het landschap in Vlaanderen in historisch perspectief’ (1965).
Adres: Blandijnberg 2, B-9000 Gent
Op 16 juli 1973 werd de Cultuurpactwet (CPW) door het nationale parlement aangenomen en op 28 januari 1974 werd de tekst ervan door de Vlaamse volksvertegenwoordiging in een decreet overgenomen. Aldus werd bindende kracht toegekend aan het Cultuurpact (CP), dat een feitelijk akkoord was, op 24 februari 1972 afgesloten tussen zes politieke partijen uit Vlaanderen, Wallonië en Brussel, om - ter aanvulling van de reeds vóórdien, bij de invoering van de culturele autonomie (1971) goedgekeurde grondwettelijke en wettelijke waarborgen tot bescherming van de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden - ‘met alle gepaste middelen en in het raam van een vernieuwd beleid, de vrije uitdrukking te bevorderen van de verschillende ideologische en filosofische strekkingen, alsook van het onderling begrip en de samenwerking, in wederzijdse eerbied, tussen de personen, de groepen, de organisaties en de instellingen met culturele opdracht, die er zich al dan niet op beroepen’.
De vijftiende verjaardag van de wettelijke bekrachtiging van het Cultuurpact, vormt de aanleiding tot dit artikel. De redactie van Ons Erfdeel heeft mij erom verzocht, omdat in dit tijdschrift in 1977 een artikel van mijn hand verscheen over de politieke verzuiling op cultureel gebied, waarin het CP en de CPW een grote plaats innamen. Het feit dat ik, die vaak één van de vaders van het CP word genoemd, mij in dat artikel vrij kritisch heb uitgelaten over de manier waarop mijn ontwerp van CP omgezet werd in een wet, die noodzakelijkerwijze de vrucht was van een politiek haalbaar en toepasbaar lijkende interpretatie van het oorspronkelijke CP, werd naderhand door de overwegend katholieke tegenstanders van CP en CPW vaak als argument in hun kritiek gebruikt en soms zelfs opzettelijk misbruikt.
Daarom is het de vraag of ik wel de geschikte auteur ben om na vijftien jaar CPW de toepassing ervan in de huidige Vlaamse maatschappij kritisch en onbevooroordeeld te onderzoeken. Bovendien is sedert een tiental jaren een zo uitgebreide literatuur over het onderwerp verschenen, dat het analyseren, citeren en reproduceren ervan een heel boek zou kunnen vullen. Zo'n boek zou overigens nuttige diensten kunnen bewijzen. Het spreekt dan ook vanzelf dat hierna alleen een summier overzicht kan worden gegeven van de belangrijkste wetenschappelijke, professionele en politieke uitspraken die de laatste tien jaar over het CP en de toepassing ervan werden gedaan. Dit wordt dan ook een soort geschiedenis van de bijna permanente evaluatie waar- | |
| |
van CP en CPW het onderwerp zijn geweest. We zullen uiteraard alleen de krachtlijnen van de kritiek belichten, om tenslotte te trachten de actuele standpunten in verband met mogelijke oplossingen samen te vatten en er persoonlijk stelling tegenover te nemen.
Vooraf lijkt het ons echter geboden vanuit strikt zakelijk standpunt de toepassing van de CPW gedurende ongeveer tien jaar (19751984) met concrete cijfergegevens te illustreren.
| |
1. Toepassing van de CPW en het functioneren van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie (VNCC)
De toepassing van de CPW kwam aanvankelijk (vanaf 1974-'75) slechts zeer traag op gang. Dit was grotendeels te wijten aan het gebrekkige functioneren van de VNCC, waarvan het eerste jaarverslag trouwens pas in 1979 verscheen.
De moeilijkheden waarmee de VNCC te kampen had tijdens de eerste jaren van haar bestaan waren: de situering op het politiek-administratieve vlak (aanvankelijk ondergebracht bij het ministerie van Cultuur, ressorteerde zij later onder de Eerste Minister, hoewel het onderbrengen bij de wetgevende macht logischer was geweest); de problemen die hieruit voortvloeien m.b.t. personeel en financiële middelen; het gebrek aan uitvoeringsbesluiten van de CPW; de conflicten over de bevoegdheid van de VNCC, die een loutere adviesbevoegdheid is zonder bindende kracht; de lange en weinig doorzichtige behandelingsprocedure; de gebrekkige controle door de administratieve voogdij van de VNCC over de naleving van haar uitspraken enz.
Desondanks heeft de VNCC in de periode 1975-1984 positief werk geleverd. De CPW werd geleidelijk beter nageleefd en toegepast, indien althans de vermindering van het aantal klachten, ingediend bij de VNCC, als toetssteen mag worden gebruikt. In de periode 1975-1984 werden 510 klachten ingediend, 358 in het Nederlands, 149 in het Frans en 3 in het Duits. Hiervan hadden 428 klachten betrekking op het lokale beslissingsniveau. Van deze laatste had 39% het beheer van infrastructuur en instellingen (culturele raden, centra, enz.) tot onderwerp, 23% het adviesrecht bij het beleid, 19% de erkenning en/of subsidiëring van organisaties. In het totale klachtenpakket (510) komt 72% uit de ideologische-partijpolitieke hoek, 20% van zich neutraal opstellende gebruikers en slechts 8% uit de filosofische hoek. Van de klachten die ontvankelijk waren en waarover een uitspraak viel (265), werd meer dan de helft (145) gegrond bevonden en een minderheid (38) ongegrond. Opmerkelijk is tenslotte dat bijna alle uitspraken met eenparigheid werden aangenomen.
De besluiten uit bovenstaande statistische gegevens liggen voor de hand. De problemen in verband met de eerbiediging van het CP zijn overwegend te zoeken in Vlaanderen, met name op het plaatselijke niveau van stad en gemeente. Daar vormen problemen van deelneming aan het cultureel beleid, vooral in praktisch opzicht (infrastructuur, instellingen) de hoofdschotel en dit zeer overwegend in partijpolitiek-ideologisch en nauwelijks in filosofisch opzicht.
| |
2. Overzicht van de permanente evaluatie van CP en CPW
De eerste algemene evaluaties van CP en CPW dagtekenen alle uit 1980. Oorzaak van dit opvallende verschijnsel is wellicht de goedkeuring van de bijzondere wet op de staatshervorming van 1980 en de publikatie van het eerste jaarverslag van de VNCC in 1979. De bijzondere wet van 8 augustus 1980 heeft uit de wet van 21 juli 1971, waarvan art. 2 de tien materies van de culturele autonomie opsomt, deze materies niet alleen overgenomen, maar ook aangevuld. Zeven nieuwe domeinen wer- | |
| |
den toegevoegd. Ze hebben betrekking op de meest uiteenlopende aspecten van de vorming buiten schoolverband, o.m. artistiek, intellectueel en sociaal, evenals op de beroepsomscholing en -bijscholing. Bovendien werden de vroegere Cultuurraden omgevormd tot Gemeenschapsraden, bevoegd niet alleen voor de tien plus zeven culturele materies, maar ook voor de zgn. persoonsgebonden aangelegenheden, die voornamelijk de sector van de welzijnszorg betreffen.
De eventuele uitbreiding van het CP tot deze nieuwe zeven culturele materies (vorming) en/of tot de persoonsgebonden aangelegenheden (welzijn) werd weldra de inzet van een politiek-ideologische strijd. Daarin tekenden zich duidelijk twee kampen af: de christelijke partij én zuil, uiteraard tégen de uitbreiding van het CP, en de anderen, die met verschillende nuances en in gescheiden gelederen min of meer pro waren. Van die laatsten formuleerden de liberalen de eis het sterkst en het duidelijkst in de vorm van een voorstel van wet en een voorstel van decreet van de parlementariërs Bascour, Poma e.a. De christelijke koepelorganisatie CSKW waarbij o.m. het Davidsfonds is aangesloten, organiseerde op 11 oktober 1980 een studiedag over het CP. In de besluiten van deze studiedag worden voor het eerst vrij duidelijk de eisen geformuleerd die de christelijke partij en organisaties ook in de volgende jaren telkens opnieuw zullen stellen tegenover de vrijzinnige eis tot uitbreiding van de CPW. Verwijzend naar de oorspronkelijke bedoeling van het CP, waaraan het CSKW zegt trouw te willen blijven, wenste de christelijke koepel op dat ogenblik een herziening van de CPW. Deze herziening betrof de volgende punten: verwijdering van de begrippen ‘ideologische en filosofische strekkingen’ uit de CPW om met name de dubbele vertegenwoordiging van de ideologische (lees: partijpolitieke) strekking via de filosofische te vermijden; alleen vertegenwoordigers van filosofische strekkingen kunnen volwaardig deelnemen aan beheers- en adviesorganen. Verder bepleitte het CSKW, vooral met het oog op het cultuurbeleid in steden en gemeenten, enkele wijzigingen in het decreet op de gemeentelijke culturele raden, b.v. om meer verenigingen van verwante strekking toe te laten. Tenslotte wenste het CSKW liever een groter aandeel voor de subsidiëring van de activiteiten zelf van culturele verenigingen, dan hun vaste basissubsidie voor personeelskern
en basiswerkzaamheden - een regel die juist de zwakkere niet-christelijke organisaties ten goede was gekomen. Deze organisaties beschikten vroeger nauwelijks over een ‘staf’, in tegenstelling tot hun talrijke concurrenten uit de christelijke zuil.
Bovenstaande eisen en wensen van het CSKW tonen aan dat de culturele organisaties uit de christelijke zuil met deze kritiek op het CP en de toepassing ervan, de eigen verenigingen, m.n. op lokaal niveau, willen bevoordelen. Die eigen, in principe louter filosofische verenigingen zijn uiteraard veel talrijker dan aan niet-christelijke zijde.
Veertien dagen na het CSKW, op 25 oktober 1980, congresseerde de Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid eveneens over CP en CPW, onder het motto: CP, opties voor een betere hanteerbaarheid. Zoals uit dit motto blijkt wil de CSC de CPW verbeteren, zodat haar kritiek een heel andere richting uitgaat dan die van de christelijke zuil. De socialisten streven met name naar een betere werking van de VNCC, waarvoor zij een hele reeks concrete voorstellen formuleren. Verder hebben zij oog voor de concrete problemen bij de confrontatie van CPW en Gemeentewet, en pleiten ze voor de gewaarborgde minimale aanwezigheid van kleinere strekkingen in gemeentelijke culturele raden en centra. Bovendien veroordelen ze het onrechtmatig overwicht van één der strekkingen in vele gemeenten, dat o.m. bevorderd wordt door het zgn. stelsel D'Hondt dat bij verkiezingen de grootste
| |
| |
groep bevoordeelt. Tenslotte stellen ze het probleem van de regionalisering van de nationale CPW in een verdere toekomst.
In hetzelfde jaar 1980 toonde Prof. R. Maes in een stevige juridische analyse van de CPW aan, dat hierin leemten en onduidelijkheden voorkomen die door een aanvullende interpretatieve wet verholpen zouden kunnen worden.
Het zou vijf jaar duren, tot 1985, voordat het CP opnieuw voorwerp werd van studie en debat, ditmaal naar aanleiding van tien jaar toepassing van de CPW. Een organisatie die zich Cultuur- en Welzijnsfront noemt en beweert sedert 1982 zo'n 400 organisaties rond een overlegplatform te hebben verenigd, organiseerde op 16 maart 1985 een groots opgevat colloquium te Antwerpen over de CPW. In feite is Cultuur- en Welzijnsfront een emanatie van de zgn. vijfde, pluralistische en neutrale cultuurkoepelorganisatie Bond van Vormings- en Ontwikkelingsorganisaties (BVVO), waarin Leuvense progressieve (ex-)katholieken de toon aangeven. Woordvoerder en stuwende kracht achter het Cultuur- en Welzijnsfront, was Dirk Vermeulen, auteur van De sociaal-culturele sector. Een studie van de verzuiling, de professionalisering en het overheidsbeleid. Hij probeerde een publieke discussie over de CPW op gang te brengen, die echter blijkbaar verzandde.
Ondanks de erkenning van hetgeen Vermeulen ‘positieve neveneffecten’ noemt - zoals de rechtszekerheid inzake subsidiëring en het op gang brengen van de participatiebeweging -bracht hij vrij radicale kritiek uit op de CPW. Hij verweet het CP vooral de politieke partijen voordeel te hebben gebracht, met name door ‘sociale groepen’ die hun bestaan (via subsidies) willen veilig stellen, in feite aansluiting te doen zoeken bij de politieke partijen. Op die wijze kregen deze partijen het cultuurbeleid onder hun controle en dit gebeurde precies op een ogenblik dat sociaal-culturele organisaties zich onafhankelijker gingen opstellen tegenover de politiek.
Afgezien van een zakelijk en technisch referaat van Prof. Maes, wiens standpunt we hoger reeds leerden kennen, en van een forumgesprek waarin vertegenwoordigers van de diverse politieke partijen hun standpunt tegenover de CPW uiteenzetten, kwam tot besluit van het colloquium van 16 maart 1985 advocaat Leo Neels aan het woord. Hij deed in eigen naam een zeer scherpe aanval op de CPW door deze te vergelijken met de apartheidswetgeving en haar te bestempelen als de uiting van het gebrek aan fatsoen dat ons publieke leven zozeer kenmerkt dat de opheffing van het CP zelfs niet meer mogelijk is.
Terwijl het Antwerpse colloquium van het Cultuur- en Welzijnsfront weinig weerklank vond, was dit zeker niet het geval met twee verklaringen van katholieke zijde die elkaar, enkele weken later, snel opvolgden.
De eerste was een scherpe uitval van Clem de Ridder, voorzitter van het Davidsfonds, op het congres van deze vereniging te Antwerpen op 4 mei 1985. Na eraan herinnerd te hebben dat het Davidsfonds al in 1969 voor een CP had gepleit, stelde De Ridder in algemene termen dat het CP het tegenovergestelde had bereikt van zijn oorspronkelijke doel, dat het de tegenstellingen had opgedreven tot partijpolitiek opbod, dat het had aangezet tot cijferwerk om de macht te veroveren en dat er wat betreft het Davidsfonds dus zeker geen sprake kon zijn van een uitbreiding van het CP. Als oplossing verwees De Ridder naar het intern overleg tussen de drie cultuurfondsen dat toen sedert enkele maanden, op aandringen van het Willemsfonds, plaats had in het kader van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen. Tijdens deze gesprekken, zo blijkt uit interne werkdocumenten (o.m. een nota van het Davidsfonds van 20 februari 1985), had het DF al een scherpe aanval gelanceerd op CP en CPW. Het CP werd er een ‘hefboom tot een
| |
| |
pluralisme van de slechtste soort’ genoemd, namelijk dat van ‘machtsverwerving, berekening en partijpolitieke verzuiling’. Het besluit was de eis van het DF tot herziening van de CPW. Deze kritiek van het DF heeft niet belet dat de gesprekken in de schoot van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen ertoe hebben geleid dat in het zgn. ‘Masterplan’ over de staatshervorming, dat begin 1987 werd bekend gemaakt, namens alle bij het Overlegcentrum aangesloten verenigingen (inclusief het Davidsfonds) een paragraaf werd opgenomen die luidt: ‘Het CP is een verworvenheid. Aan de basisprincipes ervan mag niet getornd worden. Wel is verfijning en actualisering mogelijk’.
Dit standpunt uit 1987, nog eens bevestigd in een aangevulde versie van het ‘Masterplan’ van begin maart 1988, betekent echter een grote stap vooruit ten opzichte van de kritiek die ook verder in 1985 hoofdzakelijk van christelijke zijde op CP en CPW werd uitgebracht.
Inderdaad bracht, enkele weken na het congres van het Davidsfonds, nu ook de voorzitter van de CVP Frank Swaelen, ter gelegenheid van een open partijdag begin juni 1985 te Houthalen, vrij zware kritiek uit op het CP.
Volgens de kranten, die hieraan grote aandacht besteedden, zou Swaelen hebben verklaard dat, hoewel de CVP die het CP heeft ondertekend haar verbintenissen loyaal zal naleven, toch naar een beter alternatief voor het CP moet worden gezocht. Bovendien zou de CVP zich verzetten tegen een uitbreiding van het CP tot nieuwe domeinen of tegen een ruimere interpretatie ervan.
Hoe dit alternatief voor het CP er zou kunnen uitzien, bleek uit een artikel van een redacteur van de Gazet van Antwerpen van 14 juni 1985. Daarin wordt beweerd dat de christelijke cultuurkoepel CSKW, bij monde van haar stafmedewerker Tony Mertens, voorstander was van het ‘vervangen van het CP door een soort intentieverklaring waaraan de diverse overheden zich moeten houden en waarbij een grote vrijheid wordt toegespeeld aan de diverse sectoren’. Omdat CSKW echter inzag dat een dergelijk alternatief vooralsnog politiek niet haalbaar was - hetgeen o.m. was gebleken uit een verklaring van PVV-voorzitter Verhofstadt ten gunste van het behoud van het CP, afgelegd als antwoord op de uitpraak van Swaelen enkele dagen daarvoor - werd voorlopig dan maar verwezen naar de voorstellen van het CSKW uit 1980. De bedoeling van deze voorstellen is het CP te ‘verfijnen’ en ‘sommige ingebouwde tegenstrijdigheden eruit te halen’.
| |
3. Stand van zaken (1988) en toekomstperspectieven voor het CP
Uit het voorafgaand historisch overzicht van de kritiek op CP en CPW blijkt dat, ondanks een diepe, ondergronds voortwoekerende tegenzin ten opzichte van het CP aan christelijke - zowel conservatieve (Davids-fonds) als progressieve (BVVO e.d.) - zijde, niemand het CP en de CPW op politiek vlak fundamenteel ter discussie durft te stellen. Dit geldt trouwens ook voor het Schoolpact. Dit laatste immers vormt een voor de katholieken financieel te belangrijk en te gunstig pact, dan dat zij zouden riskeren het op te offeren of aan te tasten om politiek de opheffing te krijgen van de mini-tegenhanger ervan, die het CP voor de niet-katholieken is. Bovendien kost het CP de gemeenschap in feite niets, of in alle geval niets méér, dan hetgeen normaal op de diverse echelons van staat, provincie en gemeente voor cultuur wordt uitgetrokken. Alleen wordt door het CP de koek ten bate van kleinere, overwegend niet-christelijke organisaties en initiatieven, iets anders verdeeld dan de grote, haast uitsluitend katholieke organisaties wel zouden willen. In feite blijven zij innerlijk tegen het CP gekant om twee redenen. Bij een louter ‘filosofische’ verdeling van de koek in plaats van de in het CP voorziene ‘ideologisch-filosofische’ opvatting, zouden
| |
| |
de christelijke organisaties veel meer financiële middelen binnenhalen dan thans het geval is, nu de christelijke ideologie op politiek gebied - anders gezegd de cijfermatige macht van de CVP - sterk is verminderd.
Bij een volledige opheffing van het CP en het herstel van de vrije concurrentie in de non-profitsector hebben de machtige christelijke organisaties - machtig niet meer door de greep van het christelijk geloof op de massa's, maar door de ‘service’ die zij dank zij hun omvang en getal kunnen leveren - alles te winnen. In zijn recente boek De verzuiling voorbij heeft Prof. Luc Huyse van de Katholieke Universiteit Leuven dit op overtuigende wijze aangetoond.
Omdat echter een grondige wijziging van CP en CPW politiek weinig waarschijnlijk is, legt iedereen zich voorlopig goedschiks of kwaadschiks neer bij het vooruitzicht op een ‘verfijning’ van CP en CPW via een interpretatieve wet of decreet.
Enkele concrete voorstellen hiertoe zijn in de loop van de voorbije jaren, zoals we hierboven zagen, reeds geformuleerd. Sommige zijn juridisch-technisch, b.v. in verband met de verhouding van CPW tot Gemeentewet. Andere zijn meer geladen omdat er bedoelingen achter schuilen die concrete belangen verbergen.
Het gaat b.v. om de interpretatie van ‘strekkingen’, ‘gebruikers’ en andere moeilijk concreet definieerbare en meetbare begrippen uit het CP. Of het gaat om de uitschakeling van het stelsel D'Hondt en de invoering van een grotere proportionaliteit bij verkiezingen voor beheersmandaten, adviesorganen, enz.
Op het verwijderen van de ‘ideologische’ strekkingen uit het CP ten bate van de exclusiviteit van de ‘filosofische’ moeten de katholieken die hierop aansturen niet teveel rekenen. Aan niet-christelijke zijde immers zijn ‘filosofische’ en ‘ideologische’ strekkingen in de praktijk zeer verstrengeld: men denke b.v. aan de ‘socialistische’ signatuur van het Vermeylenfonds of aan de ‘liberale’ signatuur van het Willemsfonds, die overigens niet eenvoudig partijpolitiek geïnterpreteerd mogen worden.
Anderzijds zullen de niet-christelijke strekkingen en organisaties zeer waarschijnlijk niet moeten rekenen op enige inschikkelijkheid van christelijke kant wat betreft de uitbreiding van het CP tot de domeinen van vorming en welzijnszorg, waar de katholieke belangen en macht zeer groot zijn.
| |
4. Persoonlijk besluit
Waar en wanneer, binnen het aldus geschetste kader, onderhandelingen zullen beginnen, is in de huidige stand van de staatshervorming van 1988/89 niet te voorspellen. Het is trouwens opvallend dat de diverse regeerakkoorden van 1988, zowel op nationaal als gewestelijk niveau, dit probleem niet vermelden. In ieder geval zullen deze onderhandelingen uiteindelijk op het politieke vlak worden gevoerd, ondanks alle vrome wensen van katholieke zijde voor een overleg tussen b.v. de grote cultuurfondsen. Zo'n overleg kan hoogstens tot algemene intentieverklaringen leiden, waartoe het overigens in 1987 ook geleid heeft.
De vrijzinnige culturele organisaties die om allerlei redenen de zwakkeren zijn, moeten - misschien helaas - een beroep blijven doen op steun, bescherming en verdediging van bevriende politieke zijde.
Men kan dit betreuren en persoonlijk doen wij dat ook. Maar deze situatie is noch de fout van de vrijzinnigen, noch het gevolg van het CP zelf. Het is gewoon een historisch gegroeide situatie in ons land, die door Luc Huyse in zijn eerder genoemde boek prachtig is beschreven.
Uit zijn betoog blijkt dat tegenover de blijvende overmacht van de christelijke zuil op vele gebieden, ondanks de achteruitgang van Kerk en partij, de zwakkeren - dit zijnde overigens slecht georganiseerde en individualisti- | |
| |
sche, politiek vaak verdeelde vrijzinnigen - alleen de overheid en de wet hebben om zich te verdedigen.
Ook Huyse ziet op korte termijn geen uitweg uit een situatie die reeds lang vóór het CP bestond en zich zowel los van, maar ook dank zij het CP als een spinneweb van politieke netwerken of concerns heeft uitgebreid.
Hij wijst, zoals wij, het herstel van de vrije concurrentie in de non-profitsector af. Ook de oplossing: méér Staat, waarin wij in 1977 nog geloofden, verwerpt Huyse. Ook mij lijkt dit thans voorbijgestreefd, nu eveneens de ‘Vlaamse Staat’ overwegend door het netwerk van één - christelijke - signatuur wordt overheerst, o.m. dank zij het voortdurend christelijk voorzitterschap van de Vlaamse Executieve met alle gevolgen van dien wat betreft financiële middelen, benoemingen, enz. De jonge administratie van de Vlaamse Gemeenschap is zo mogelijk nog meer verpolitiekt dan de Belgische waaruit ze is voortgekomen.
De derde oplossing van Huyse, met name de overdracht van het cultuurbeleid aan de producenten en de professionele managers van de cultuur, zou volgens hem leiden tot een financieel onbetaalbaar systeem. Hij wijst die dan ook af. Mede omdat het om geld van de gemeenschap gaat, mag daarom o.i. het algemeen, inz. financieel beleid niet bij de professionelen zelf en zeker niet alleen bij hen berusten, tenzij ze natuurlijk via eigen inkomsten in ruime mate self-supporting zouden worden. Dit laatste is echter weinig waarschijnlijk.
Hetgeen Huyse als vierde en laatste oplossing op lange termijn voorstelt, is niets minder dan het einde van het systeem van ‘onderaanneming’ van de Staat door een beroep op zuilen of netwerken voor de uitvoering van overheidstaken. Hij stelt voor, nieuwe en duidelijke grenzen te trekken tussen hun macht en die van de Staat. Het lijkt ons weinig realistisch.
Het CP blijft dus voorlopig bestaan als noodoplossing, waaraan zekere verbeteringen en verfijningen aangebracht kunnen worden.
Het wordt trouwens in de gegeven situatie door haast alle belanghebbenden en politieke verantwoordelijken als zodanig aanvaard. Het heeft ondanks de kritiek standgehouden. Persoonlijk hebben wij, in het licht van de ervaringen die we sedert ons artikel van 1977 in Ons Erfdeel hebben opgedaan wat betreft de toepassing van het CP - met name als jarenlange voorzitter van de BRT - geen spijt dat we een belangrijk aandeel hebben gehad in het ontstaan van het CP. We hebben het CP nooit gezien als een middel om de politisering van de cultuur tegen te gaan, wel om die binnen bepaalde banen en perken te houden, ter bescherming van de minderheden. De politisering van de cultuur - dat betoogden we al in 1977 - is maar één aspect van de politisering van het hele openbare leven. Door zich aanvankelijk teveel toe te spitsen op de cultuur als eerste stap naar een grotere Vlaamse autonomie, heeft de Vlaamse Beweging hieraan trouwens ongewild meegewerkt.
De Vlaamse politici hebben de geboden kans maar al te graag aangegrepen, op een ogenblik dat cultuur en welzijn in onze post-industriële maatschappij steeds belangrijker elementen werden van ons openbaar en privéleven. Zij zullen hun greep hierop niet zo vlug loslaten.
| |
Bibliografie:
- a. verhulst, Politieke verzuiling op kultureel gebied, in Ons Erfdeel, 20e jg., 1977, nr. 1, pp. 13-20.
- Themanummer: Het Kultuurpakt, in CSKW Mededelingen, 9e jg., nr. 3, juli 1980.
- Kultuurpakt? Ja, maar..., in CSKW Mededelingen, 9e jg., nr. 5 november 1980.
- Cultuurpact. Opties voor een betere hanteerbaarheid, Centrale voor Socialistische Cultuurbeleid, 7e congres, 25 oktober 1980.
- r. maes, Het Cultuurpact, in Liber Amicorum Prof. Dr. A. Breyne, Leuven, 1980, pp. 145-171 (herwerkte versie hiervan in: De Gids, Sociaal-Cultureel Werk (Socul), Afl. 2, 1982).
- hugo schiltz, Zindelijk omgaan met de macht, extra-editie van Vlaanderen Morgen, maart 1984.
- dirk vermeulen, Een alternatief voor het Cultuurpact, uitg. Kultuur en Welzijn, Leuven, 1985.
- leo neels, Tien jaar Kultuurpaktdekreet, in Koepel 5, tijdschrift voor sociaal-kultureel en edukatief werk, jg. 12, mei 1985, nr. 1, pp. 3-7.
- Kultuurpaktwet onder de loupe genomen (verslag van het colloquium 16-3-1985 te Antwerpen), in Koepel 5, jg. 12, juli 1985, nr. 2, pp. 3-11.
- luc huyse, De verzuiling voorbij, Kritak, Leuven, 1987.
|
|