| |
| |
| |
Tom Pauka (o1934).
| |
| |
| |
De kunst van het overleven
Het proza van Tom Pauka
G.C. de Vries
G.C. DE VRIES
werd geboren in 1961 te Delft. Volgde de nieuwe lerarenopleiding Nederlands en geschiedenis. Publiceerde o.a. een artikel in ‘De Nieuwe Taalgids’ en in ‘Holland, tijdschrift voor regionale geschiedenis’. Is redacteur van het tijdschrift ‘Leidschrft’.
Adres: Beestenmarkt 7, NL-2611 GA Delft
‘Alles wat ik meemaak dient te worden geformuleerd, mijn leven bestaat uit formuleren, - wat geformuleerd is, is niet langer chaos’. Weinig auteurs spreken zich in hun oeuvre zo vaak en zo helder uit over de diepere achtergrond van hun schrijverschap, als Jeroen Brouwers. Schrijven is voor hem, getuige dit citaat uit Het verzonkene (p. 6), een medicijn tegen de (innerlijke) chaos. Al schrijvende brengt Brouwers ordening aan in de hem omringende werkelijkheid, maar vooral in zichzelf. Zijn oeuvre is dan ook een continuum van heftige bekentenissen: op zoek naar de bevrijdende orde wriemelt en wroet Brouwers voortdurend in de tuin van zijn gedachten. ‘Ik schrijf het op, omdat het belangrijk is, maar discussiëren doe ik al lang niet meer. Wie begrijpt ooit wat? Er is in mij geen enkele illusie over. Ik schrijf het op, omdat alles altijd met alles te maken heeft, toeval niet bestaat, en een schrijver attent dient te zijn op alles wat zich hoe dan ook aan hem voordoet: - hij moet niet “verhalen” vertellen (die taak heeft de televisie van hem overgenomen), hij moet uitstallen wat hij uit zijn kelders en onderkelders heeft opgedolven’ (Winterlicht, p. 12).
Een andere, maar even persoonlijke visie op de oorsprong van het eigen schrijven is opgetekend door een auteur die in meerdere opzichten als Brouwers' tegenpool kan worden beschouwd, de verteller pur sang Maarten 't Hart. In diens essay Waarom schrijft u? lezen we: ‘Ik althans wil niet de waarheid uitzoeken, ik wil een geloofwaardig, meeslepend verhaal vertellen, iets waar men om kan lachen en door ontroerd wordt; ik wil de alledaagse werkelijkheid opsieren, transformeren, poëtiseren, van glans en kleur voorzien. Als er één drijfveer kan zijn die bij mij tenminste heel duidelijk aanwezig is dan wel deze: dat je uit afschuw over de alledaagsheid en trivialiteit grijpt naar de pen om er iets van te maken. Een verstolen kus in een wegberm transformeer je tot een liefdesgeschiedenis in een berglandschap, een vervelende vergadering tot een dramatisch toneel, een tien minuten durende overtocht over een rivier tot een dagenlange zeereis’ (Het eeuwige moment, pp. 215-216). De schrijver als de bezielde entertainer; het contrast met het therapeutisch schrijverschap van Brouwers is groot.
Voor Tom Pauka, de auteur die in dit artikel centraal staat, geldt op het eerste gezicht zowel de drijfveer van Maarten 't Hart als die van Jeroen Brouwers. Pauka, die in 1980 debuteerde met de verhalenbundel Een moeilijke eter en andere verhalen en zijn oeuvre sindsdien vrijwel jaarlijks met een roman uitbreidde, is wat betreft zijn verteldrift sterk verwant aan 't Hart. Hij wordt dan ook veelal door de critici, die nu eenmaal een ongebreidelde behoefte aan categorisering hebben,
| |
| |
ingedeeld in het hokje ‘vertellers’. Dat Pauka niet alleen schrijft om te vertellen, maar ook vanwege de ordenende werking ervan, blijkt uit een interview met Hervormd Nederland: ‘De primaire reden waarom je wilt gaan schrijven is dat je graag een verhaal wilt vertellen. Alles wat daarbij komt is, in mijn geval tenminste, secundair. Vaak komt er een verhaallijn in mijn hoofd en die volg ik dan gewoon alsof ik een gebeurtenis waarneem en die beschrijf. Aan de andere kant is het wel zo dat het vertellen van verhalen ook een soort orde schept in je leven, in wat je denkt. Tussendoor schrijf ik geregeld korte verhaaltjes en iedere keer heb ik het gevoel dat er iets is verhelderd wanneer ik het heb opgeschreven. Ik vraag me wel eens af: hoe doen mensen dat die niet schrijven? Hoe krijgen die enige ordening in de chaos?’
| |
Over schuld en overbodigheid
Pauka's werk lijkt te zijn geschreven ter beantwoording van deze vragen. De personages die in de romans en verhalen de hoofdrol spelen, geenszins schrijvers maar ‘gewone’ mensen, kampen ieder voor zich met identiteitsproblemen. Verdwaald op het levenspad trachten zij de harmonie in hun bestaan te hervinden, een bestaan dat in enkele gevallen zodanig is ontworteld dat het uitzichtloos schijnt. Op zoek naar ordening in de (innerlijke) chaos strijden zij met bewonderenswaardige moed en volharding tegen hetgeen hun onrust en onvrede veroorzaakt: gevoelens van schuld en/of overbodigheid. Het is deze thematiek die in ieder werk terugkeert, wisselend in intensiteit maar altijd even helder en onmiskenbaar.
In Een moeilijke eter en andere verhalen overheerst het schuldmotief: zeven van de tien verhalen gaan over personen die worden geplaagd door schuldgevoelens. Soms zijn deze gevoelens het directe gevolg van ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog (Een moeilijke eter; Een fijne neus), in andere gevallen zijn ze het resultaat van een diepe betrokkenheid bij het lot van de machtelozen (Toen de mensen nog klein waren; Het scheiden van de betrokkenen; Misbruik van de witte jas). Indrukwekkend is het verhaal Een misplaatste grap. Hierin voelt de hoofdpersoon Hans zich medeplichtig aan de holocaust, ook al is hij zelf pas in 1950 geboren. Zijn leven staat in het teken van de verzoening, een loden last waarvan hij ondanks al zijn pogingen nooit wordt bevrijd: ‘Als hij ontwaakte stonden de doden en gedoemden nog steeds op de afbeeldingen die hij in zijn geheugen droeg en ging hij door met leven, zijn schuld vergrotend’ (p. 71). Het overbodigheidsmotief speelt een rol in de verhalen Bezoek, Hoop, een canon en Twaalf manieren om de tijd te passeren. De personages die hierin figureren, zijn allen overtuigd van de zinloosheid van hun bestaan. Kenmerkend is dat zij zich niet aan dit gevoel overgeven, maar activiteiten ontplooien die hun leven opnieuw inhoud en waarde geven.
In de novelle Winnifred onttrekt zich aan het oog (1981) en de roman Een ongewenst verlangen (1982) heeft Pauka het overbodigheidsmotief verder uitgewerkt. De hoofdpersonen van beide werken, de organisatiedeskundige Winnifred de Wolf en de multiplesclerose patiënt Robert Bakker, hebben te kampen met sterke gevoelens van overbodigheid. In Winnifreds geval zijn deze veroorzaakt door het vertrek van haar dochter Heleen; bij Robert vloeien ze voort uit zijn krachtige, maar onmogelijke liefde voor de verpleegster Jeanne de Jong. Het schuldmotief, dat in Een moeilijke eter zo nadrukkelijk aanwezig is, speelt in zowel Winnifred onttrekt zich aan het oog als Een ongewenst verlangen een bescheiden rol. Waar de schuldvraag ter sprake komt - Winnifred acht zichzelf schuldig aan het vertrek van Heleen en Robert vraagt zich af of hij zijn ziekte niet over zichzelf heeft afgeroepen - worden hiervan slechts de contouren geschetst. Hierdoor ontbreekt het Winnifred onttrekt zich aan het oog enigszins aan zeggingskracht. Voor Een
| |
| |
ongewenst verlangen geldt dit niet. Door de afstandelijke en ingehouden toon waarmee de toenemende vertwijfeling van Robert Bakker wordt beschreven, is de onontbeerlijke spanning tussen lezer en roman optimaal. Het feit dat het schuldvraagstuk niet in alle breedte wordt uitgesponnen, draagt hier naar mijn mening in belangrijke mate toe bij.
In de roman De meidenziekte (1983) is voor het eerst sprake van een geslaagde synthese van beide motieven. Het vluchtgedrag van de 16-jarige hoofdpersoon Hans vloeit voort uit het gevoel overbodig te zijn. In diepste zin wordt het echter bepaald door een sterk schuldbesef, dat zijn oorsprong vindt in de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. De parallellen met Een moeilijke eter zijn zo duidelijk, dat De meidenziekte niet alleen als het waardige vervolg op dit verhaal, maar ook als de afronding ervan kan worden beschouwd.
De meest recente romans die van Pauka's hand zijn verschenen, het pretentieuze en intrigerende Gedroomde kansen (1984) en het humoristische maar wat diepgang betreft flinterdunne Lente voor beginners (1985), herbergen eveneens de karakteristieke Paukathematiek. Hans Helmings verlangen naar volledige onafhankelijkheid vloeit voort uit zijn opvatting dat liefde afhankelijk en dus overbodig maakt. Hij baseert dit op de rolverdeling in zijn familie: ‘Er was een neiging om de dingen over te laten aan de vrouwen [...]. Zij [...] hadden op de keper beschouwd hun mannen niet nodig en in vele gevallen werden ze zelfs alleen maar door hun mannen belemmerd [...]. De mannen die ik gekend had waren misschien niet zo voortreffelijk als hun vrouwen, maar ze waren oorspronkelijk toch ook niet zulke kolossale ezels en sukkels als aan het einde van hun leven. Ze zakten langzaam ineen, onderhevig aan een geleidelijke afknaging. Ze schikten zich in de toegeeflijkheid van hun vrouwen, ze hielden op met te doen “wat ze nu eenmaal niet konden”, niet wetend dat daaraan geen einde zou zijn’ (pp. 87-88). Aan Hans' afstandelijkheid ten opzichte van zijn achternicht en geliefde Lisa Wassertrilling ligt bovendien een diep schuldgevoel ten grondslag, dat hij heeft overgehouden aan het feit dat hun relatie op jeugdige leeftijd met een verkrachting is begonnen: ‘[...] altijd als ik [de liefde] had uitgesproken wist ik dat ik alleen maar een van de schijngestalten van de liefde had gezien, schuld, begeerte of dankbaarheid, een van deze drie en soms alledrie tegelijk’ (p. 41). De verwerking van deze schuldgevoelens staat in Gedroomde kansen centraal.
Het minder complexe en luchtige Lente voor beginners bevat alleen het overbodigheidsmotief. De 40-jarige Dilia van der Klugt, die als romanpersonage verwant is met Winnifred de Wolf, voelt zich aan de kant gezet en ervaart haar bestaan als zinloos. In het geval van Dilia is niet het vertrek van een dochter hiervan de oorzaak, maar een diepgewortelde schuchterheid, vooral op het gebied van de liefde. Onder de bezielende leiding van metgezel èn lotgenoot Olof Okker slaagt zij er uiteindelijk in zich van deze psychische belemmering te bevrijden. Daarmee breekt een nieuwe, evenwichtige fase in haar leven aan.
| |
De ode aan de vitaliteit
Het optimistische, verwachtingsvolle slot van Lente voor beginners brengt ons op het meest belangwekkende en fascinerende aspect van Pauka's proza: de vitaliteit van de hoofdfiguren. Waar men zou verwachten dat zij zich gezien hun lot overgeven aan neerslachtigheid, melancholie of apathie, is telkens van het tegenovergestelde sprake. Zij blijven niet bij de pakken neerzitten, maar wenden al hun energie en inventiviteit aan om de innerlijke rust te hervinden. Allen vechten hun strijd, die in essentie een levensstrijd is, met moed en wilskracht.
In Een moeilijke eter en andere verhalen is dit aspect het duidelijkst uitgewerkt in Twaalf
| |
| |
manieren om de tijd te passeren. Zoals de titel al aangeeft, zijn de personages in dit verhaal - dat is opgebouwd uit twaalf schetsen - op verschillende manieren met iets bezig. De een na de ander tracht door zelf activiteiten te ontplooien, greep te krijgen op een bestaan dat overbodig lijkt te zijn geworden. Doordat geen van hen hierin definitief slaagt, schijnt het alsof zij slechts bezig zijn hun tijd te passeren. Dit is echter geenszins het geval. Alle personages brengen de woorden van de heer P. (die voor Pauka zou kunnen staan) in de praktijk: ‘Hier zag men kort samengevat wat de mens te doen had: stukjes schepping dichter bij hun bestemming brengen. Bezig zijn. De voortgang der dingen op hun weg naar de voleinding bevorderen’ (p. 132). De hoofdpersoon van het verhaal Bezoek, de heer M., geeft aan deze woorden een geheel eigen, zij het ietwat radicale invulling. Wanneer de verveling en daarmee de zinloosheid hem te machtig wordt, rijdt hij in zijn auto iemand opzettelijk aan, teneinde tijdens de bezoekuren in het ziekenhuis een gesprek te kunnen voeren.
Winnifred de Wolf komt aan het slot van Winnifred onttrekt zich aan het oog - in andere bewoordingen - tot dezelfde conclusie als de heer P.. Na een hevige innerlijke strijd constateert Winnifred dat zij zelfde touwtjes van haar leven in handen moet nemen: ‘Geluk, of laten we zeggen een gevoel van tevredenheid kon alleen voortkomen uit dingen die ze zelf liet gebeuren, zo gaat dat vanaf een bepaald moment in het leven, de rampjes gebeuren vanzelf en tevredenheid moet worden gemaakt’ (p. 112). Geïnspireerd door de door haar geleide reorganisatie van de Budgetstichting, een door de overheid zwaar gesubsidieerde adviesinstelling, besluit zij te verdwijnen. Op een parkeerplaats onttrekt ze zich in een kampeerbus aan het oog. Met dit besluit berust Winnifred in hetgeen is gebeurd. Haar leven heeft daarmee nieuw perspectief gekregen.
Minder optimistisch lijkt het slot van Een ongewenst verlangen, waarin de doodzieke Robert Bakker aan zijn vriend Frans te kennen geeft niet verder te willen leven: ‘“Kijk”, zei Frans, “sukkelen dat is het probleem niet, het is wat je ervan wilt maken. Je kan nog van alles bewegen, je bent nog totaal niet uitgeteld”. “Nee”, fluisterde Robert. Hij huiverde. Zijn rechterhand kroop omhoog langs zijn hals en legde zich over zijn mond’ (p. 217). Toch is ook deze roman een ode aan de menselijke vitaliteit. Onder het motto ‘Er was maar één soort vrijheid, de vrijheid namelijk om te gaan en te staan waar je wilde. Er bestond geen aparte vrijheid voor lammen en blinden’ doet Robert alles wat in zijn vermogen ligt om het contact met Jeanne de Jong tot een hoge graad van intimiteit te brengen. Met opoffering van zijn lichamelijke reserves bezoekt hij haar in het ziekenhuis waar zij na een auto-ongeluk wordt verpleegd; op de rand van de dood durft hij haar zijn liefde te bekennen. Uit Jeanne's reactie bemerkt Robert dat hij werkelijk iets voor haar betekent, wat hem de rust en de moed geeft het contact met haar te verbreken. Hij beseft dat hij de grens van zijn kunnen heeft bereikt en trekt daaruit zijn conclusies. Hij houdt op met verlangen en heeft daarmee innerlijk vrede. Met die uiteindelijke harmonie is Een ongewenst verlangen, ondanks het feit dat Robert er aan het slot fysiek slechter aan toe is dan ooit, een in essentie optimistische roman.
Ook Hans-zonder-achternaam heeft aan het slot van De meidenziekte zijn gevoelens van schuld en overbodigheid verwerkt. Zijn vlucht, een poging aan de onontkoombare groei naar de volwassenheid te ontsnappen, brengt hem in contact met mevrouw Storm en haar dochtertje Vera. Het is mevrouw Storm die Hans doet inzien dat hij in de wereld van de volwassenen moet meedraaien, dat hij ooit ‘binnen de echte gebeurtenissen [zal] moeten leven’ (p. 104). De scène waarin Hans tot dit bewustzijn komt, is vol symboliek. Tijdens een nachtelijke roeitocht (!) met Vera's moeder bevrijdt hij een ontzaglijke snoekbaars uit een
| |
| |
fuik. Precies op het moment dat de snoekbaars vrij is, ziet Hans het naakte lichaam van mevrouw Storm en ontdekt hij zijn sexualiteit. Hij voelt in zichzelf ‘het vuur oplaaien dat alles wat saamhorigheid is vernietigt’ en constateert dat hij ‘het’ dus ook in zichzelf heeft. Hans doet vervolgens nog een uiterste poging de werkelijkheid te ontvluchten, maar aanvaardt uiteindelijk zijn volwassenheid. Hierna voelt hij zich bevrijd, wat blijkt uit het telefoongesprek dat hij aan het slot van de roman met mevrouw Storm voert. Hans zegt dat hij naar huis gaat om ‘de inwendige mens te versterken’ en moet om deze formulering, maar vooral om zijn gedrag lachen: ‘Via de telefoonhoorn kwam het geluid versterkt bij mij terug en het is misschien vreemd om te zeggen, na al mijn gemekker over mijn eigenschappen en uitingen en zo, maar ik vond dat deze harde lach wel bij mij paste, en ik had op dat moment niet gauw iets kunnen bedenken dat ik prettiger zou hebben gevonden om naar te luisteren dan die lach van mij’ (p. 165).
Hans Helming tenslotte ontdekt aan het eind van Gedroomde kansen dat de door hem zo begeerde onafhankelijkheid en vrijheid maar betrekkelijk zijn: ‘Alle vormen van vrijheid die ik eerder gezien had waren betrekkelijk gebleken. Iedereen had [...] een “Fimmel”, een spoor dat men gedwongen volgde, desnoods tot de dood erop volgde’ (p. 284). Vanaf dat moment staat zijn besluit vast om Lisa, die het contact met hem heeft verbroken en spoorloos is verdwenen, te gaan zoeken en hun relatie te redden voordat het te laat is. Het proces van innerlijke verwarring dat Hans in de roman doormaakt - en dat overigens ingenieus in de stijl van de roman wordt weerspiegeld - is daarmee beëindigd.
| |
De apostel van de levenskunst
Met de bewustwording van Hans Helming en diens daaruit voortvloeiende bereidheid tot een definitieve hereniging met Lisa is Ge droomde kansen gelijk de andere romans van Tom Pauka optimistisch van aard. Net als Winnifred de Wolf, Robert Bakker, Hans uit De meidenziekte en Dilia van der Klugt slaagt Hans Helming erin de harmonie in zijn bestaan te hervinden door zelf activiteiten te ontplooien. Aan het slot van de roman is hij vrijer dan hij ooit is geweest.
Het bijzondere van Gedroomde kansen is dat zij niet alleen aansluit bij de andere romans, maar tevens zeer helder de sleutel bevat tot inzicht in de idee ervan. In de proloog, het hoofdstuk Kronieken, vertelt Hans Helming namelijk over een gebeurtenis tijdens zijn middelbare schooltijd. De geschiedenisleraar Zoethout behandelde de saga van de viking Gunnar Helming. Volgens Zoethout was deze Helming ‘de eerste held die een beetje thuis is in de kunst van het overleven’ en hij adviseerde Hans om Gunnar tot zijn voorvader te benoemen. Bekijken we het oeuvre van Tom Pauka, dan valt op dat behalve Hans ook de andere hoofdfiguren afstammelingen zijn van Gunnar Helming. Geplaagd door schuldgevoelens en belast met een sterk besef van de eigen overbodigheid verstaan allen, door zelf zin te geven aan hun bestaan, de kunst van het overleven.
In een interview met de Haagse Post merkt Pauka hierover het volgende op: ‘Ik zal niet ontkennen dat ik door zieke mensen gefascineerd word, maar het is niet in de eerste plaats de ziekte die mij boeit. Het is meer de vitaliteit van mensen die me bezighoudt en die kan ik beter beschrijven vanuit iemand die ondanks zijn moeizame situatie toch vitaal is. [...] Ik vind het dan zo mooi om al schrijvende te proberen vorm te geven aan dat zo iemand toch overleeft, toch zijn lot in eigen handen neemt. Dat is vitaliteit en die heeft iedereen in zich’. En, in hetzelfde interview: ‘Je zou behalve naar al die zieke mensen in mijn verhalen ook eens naar iets anders kunnen kijken, naar een constante die dieper ligt dan dat die mensen ziek zijn. Ik heb
| |
| |
nu een soort blue period waarin ik de vitaliteit verken vanuit de remmingen die erop zijn. Ik zie het als een tijd waarin ik gefascineerd word door het thema: hoe kunnen die mensen er nog iets van maken? [...] Ik zou me kunnen voorstellen dat er nog een ander thema komt, misschien een ander aspect van de vitaliteit, het feit dat mensen in staat zijn zichzelf bij de haren omhoog te trekken, een natuurlijke onmogelijkheid. Mensen kunnen dat, ze kunnen zichzelf een andere richting geven. Mensen zijn vrij. Ik ben ervan overtuigd dat mensen in kunnen grijpen in hun leven’.
Het is dit vertrouwen in de menselijke vitaliteit - de erfenis van Pauka's politieke betrokkenheid in de jaren zestig en zeventig - dat als de werkelijke drijfveer van zijn schrijverschap kan worden beschouwd. Aan Pauka's proza ligt een intense betrokkenheid ten grondslag bij de individuele mens die, te midden van een vaak verwarrende en perspectiefloze wereld, tracht greep te krijgen op het bestaan. Het is in dit artikel al een paar keer gezegd: belast met gevoelens van schuld en overbodigheid slagen de roman- en verhaalpersonages er desondanks in hun leven zin en inhoud te geven. Hun strijd voor gemoedsrust en levensvreugde heeft een heroïsch karakter; het resultaat dat zij uiteindelijk bereiken, is niets minder dan een imposante overwinning op het leven.
In Maarten 't Harts eerder genoemde essay Waarom schrijft u? lezen we: ‘Dat je met schrijven politieke doeleinden zou kunnen nastreven is iets dat geheel buiten mijn bevattingsvermogen ligt. Elke maatschappijvorm is immers een verschrikking voor een enkeling die anders wil. Politiek is nimmer iets van individuen, maar altijd iets van groepen mensen, van een collectief, en zodra je met schrijven politieke doeleinden nastreeft, verloochen je de unieke, eenmalige, onverwisselbare individualiteit, eigen aan elke persoon. [...] Dan verkwanselt men dat krampachtige verlangen om de essentie te vangen, voor een goedkoop engagement dat bijval oplevert van geestverwanten, maar men zal nooit, in goed proza, ook maar iets maken dat bij benadering het equivalent oplevert van de Barcarolle van Chopin’ (Het eeuwige moment, pp. 216-217). Het gaat te ver om hier te stellen dat Tom Pauka van deze uitspraak de levende ontkenning vormt. In het interview met Hervormd Nederland geeft hij namelijk zelf aan dat de lijn tussen zijn schrijverschap en zijn politieke inzet zo dun is dat hij er in zijn boeken bijna niets van terugvindt. Toch ademt zijn oeuvre het optimisme en het geloof in de menselijke creativiteit en inventiviteit, die de kern vormen van elke sociaal-democratische levenshouding.
Hoe het ook zij, Tom Pauka heeft personages geschapen die uitblinken in levensmoed en die allen de begerenswaardige kunst van het overleven verstaan. In het veelal zwaarmoedige en melancholische landschap van de Nederlandse letterkunde is hij hiermee als de sympathieke en welbespraakte apostel van de levenskunst een zeldzame verschijning.
| |
Literatuuropgave:
Weinig diepgaand, maar wel informatief voor hen die geïnteres seerd zijn in een korte samenvatting van de inhoud van Pauka's boeken: august hans den boef, Ziekte, liefde en identiteit, in Bzzlletin nr. 128, 1985, pp. 7-10
Interessanter is een bespreking van Gedroomde kansen: hugo bousset, Tom Pauka: verloren onschuld, in Ons Erfdeel, 1986, nr. 2, pp. 274-276.
Voor een beschouwing over Een ongewenst verlangen verwijs ik naar: fons vandergraesen, Recent verhalend proza - Op zoek naar intimiteit, in Dietsche Warande & Belfort, 1983, nr. 4, pp. 306-307. In Dietsche Warande & Belfort, 1981, nr. 5, pp. 366367, bespreekt andré demedts Een moeilijke eter en andere verhalen.
De interviews die in dit artikel worden genoemd, zijn verschenen in Hervormd Nederland, 14 mei 1983 en Haagse Post, 11 juni 1983. Lezenswaardig is voorts een interview met het Utrechts Nieuwsblad, 10 september 1983.
|
|