| |
| |
| |
De vrolijke anarchie van Annie M.G. Schmidt
Jan van Coillie
JAN VAN COILLIE
werd geboren in 1957 te Tielt. Studeerde Germaanse filologie aan de K.U. Leuven. Promoveerde in 1988 met een proefschrift over ‘'s Levens Kweekschool. Kinderliteratuur in Vlaanderen in de 19e eeuw’. Uitgever bij het Davidsfonds. Publiceerde o.a. ‘Van lapjeskat tot Liegbeest’ (1982); ‘Ma er zit een dichter in mijn boom’ (1983); ‘Deze haan heeft laarzen aan’ (1986).
Adres: Wijnbergenstraat 65, B-3200 Kessel-Lo
Annie M.G. Schmidt werd op 20 mei 1911 geboren in het dorpje Kapelle (Zeeland), waar haar vader dominee was. Van 1932 tot 1946 was ze bibliothecaresse, eerst in Amsterdam, later in Vlissingen. In de kinderleeszaal deed ze heel wat ervaring op met kinderen en boeken. In 1946 ging ze bij het dagblad Het Parool werken en daar startte haar eigenlijke schrijverscarrière. Ze schreef teksten voor het journalistencabaret ‘De Inktvis’ en voor Wim Sonneveld en Wim Kan. Vanaf 1947 publiceerde ze wekelijks in Het Parool een kinderversje en vanaf 1949 sierde haar column onder de titel Impressies van een simpele ziel de vrouwenpagina van dit blad. Met Simon Carmiggelt verzorgde ze in die jaren ook talrijke humoristische conferences. In 1950 verschenen haar eerste dichtbundels: En wat dan nog? voor volwassenen en Het Fluitketeltje voor kinderen. Nog meer dan 70 titels volgden: versjes en verhalen voor kinderen, radio- en televisieprogramma's, musicals, toneelstukken en bundels met columns, cabaretliedjes en andere lichte poëzie.
Op al deze gebieden verrichtte ze baanbrekend werk en verwierf ze een ongekende populariteit. Op de lagere scholen in Nederland en Vlaanderen is ze sinds de jaren zestig onbetwistbaar de populairste dichteres. Generaties zijn grootgebracht met de avonturen van Jip en Janneke, voor het eerst verschenen in afleveringen in Het Parool in de jaren vijftig. Van de verschillende deeltjes samen werden er reeds meer dan 2.500.000 exemplaren verkocht. Haar bestsellers Pluk van de Petteflet uit 1971 en Otje uit 1980 lijken dezelfde weg op te gaan. Voor haar radio- en televisieseries bleven de mensen thuis en werden vergaderingen verplaatst.
Haar kinderboeken werden in meerdere talen vertaald en herhaaldelijk bekroond. Zo verwierf ze de eerste Nederlandse Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur in 1965, de Oostenrijkse in 1968, twee zilveren griffels en een gouden griffel (de belangrijkste jeugdboe kenprijs in Nederland). In 1988 ontving zij de gerenommeerde internationale H.C. Ander senprijs, waarmee ze zich schaart in de rij van eerder bekroonde groten als Astrid Lindgren, Maurice Sendak en Christine Nostlinger. Officiële erkenning voor haar hele werk - ook van dat voor het grote publiek - kwam er pas echt in 1987 toen ze de Constantijn Huygens prijs kreeg.
| |
Daar blijf je voor thuis: Annie M.G. Schmidt als schrijfster voor radio en televisie
De naam Annie M.G. Schmidt werd vanaf 1952 snel populair met de wekelijkse afleveringen
| |
| |
Annie M.G. Schmidt (o1911).
van de radioserie In Holland staat een huis. Zes jaar lang liet ze de talloze luisteraars meeleven met de gebeurtenissen in De familie Doorsnee, zoals de reeks al snel genoemd werd. Herkenning en inleving waren zo groot dat de omroep bij de geboorte van het eerste kindje in het feuilleton uit het hele land babyartikelen toegestuurd kreeg. Haar T.V.-series Pension Hommeles (1957-1959), Ja zuster, nee zuster (1966-1968) en Pleisterkade 17 (1976-1977) maakten bij het publiek gelijksoortige reacties los.
Een van de grootste kwaliteiten van Annie M.G. Schmidt is dat zij zo herkenbaar voor iedereen schrijft. De typering van haar personages is buitengewoon levendig en haar taalgebruik is sprankelend. Het kleinburgerlijke milieu en de huiselijke problemen schetst ze met een heel eigen mengsel van sympathie, humor en nuchtere relativering. Een hoogtepunt vormde Ja zuster, nee zuster. Oorspronkelijk bedoeld voor kinderen, wist deze reeks bij elke aflevering een groeiend aantal volwassenen rond het kleine scherm te verenigen die de avonturen van zuster Klivia, opa, buurman Boordevol en de anderen niet wilden missen. Een gezelliger opa-lied dan M'n opa ken ik niet. Ik herinner me er nu nog hele stukken uit:
Als ik me verveelde ging ik altijd naar hem toe
Hij verzon een spelletje, en nooit was hij te moe
Van de dijk afrollen en m'n opa was de dijk
Detectiefje spelen en m'n opa was het lijk.
M'n opa, m'n opa, m'n opa
In heel Europa was er niemand zoals hij
M'n opa, m'n opa, m'n opa
En niemand was zo aardig voor mij
Er drongen overigens nog andere liedjes uit deze serie in de hitparade door zoals De kat van ome Willem of In een rijtuigje.
| |
| |
| |
Bijtend amusement: Annie M.G. Schmidt als schrijfster van verzen, toneel en muzikale comedies
Uit haar verzen, toneelstukken en musicals blijkt veel duidelijker de andere pool van Annie M.G. Schmidts verhouding tot de burgerlijkheid: spot, argwaan en de soms bittere hekeling van de bekrompenheid, opgeblazenheid en hypocrisie. Haar haat-liefde-relatie is onmiskenbaar geworteld in haar jeugd. Als dochter van een notabele uit de stad, voelde ze zich in de Zeelandse dorpsgemeenschap steeds buitengesloten. Ze ontwikkelde een sterk verlangen om erbij te horen, om te zijn als de anderen, maar parallel daaraan een kritische en relativerende instelling. Het duidelijkst komt deze ambivalente houding tot uiting in Het schaap Veronica. Tussen de oerfatsoenlijke, nette dames Groen en de plechtstatige maar lachwekkende dominee beweegt het schaap zich als een ‘enfant terrible’ dat wel zijn best doet om zich beschaafd te gedragen, maar telkens weer uit zijn rol valt. ‘De duffe burgertroep die me toch dierbaar is’, zo typeerde de auteur dit ‘schilderijtje van bourgeoisie’. Haar drie bundels met ‘light verse’ uit de jaren vijftig kregen in hun tijd weinig aandacht. De toonzetting van de verzen is wel onvervalst Annie Schmidt: nu eens melancholiek of teder zoals in Aan een klein meisje, dan weer satirisch of cynisch, vooral wanneer ze het heeft over het burgermansfatsoen, ‘de zigzag-watten intellectuelen, het hele gewatteerde Nederland’ en vooral over tirannieke, snobistische of poetszieke vrouwentypen.
Voor haar musicals koos ze steeds actuele, morele vraagstukken die beroering veroorzaakten onder de burgerij: huwelijksmoraal in Heerlijk duurt het langst (1965), de relativiteit van het geluk, de liefde en de carrière in de moderne fabel En nu naar bed (1971), de bedreigde wereld in de satire Wat een planeet (1973), abortus, homosexualiteit, oorlogsdreiging en economische crisis in Foxtrot (1977), feministen en prostitués in hun relaties tot mannen in Madam (1981), reclame, prestatiedrang, trim- en andere rages in De dader heeft het gedaan (1983), relatietherapieën, instant-geluk en de morele problemen van de rijkdom in Ping Ping (1984).
Centraal, ook in haar cabaretprogramma's en toneelstukken, staat het zoeken naar zin, naar elk mogelijk stukje geluk. Een directe belering kun je bij Schmidt echter niet vinden. Ze stelt de problemen voor en meteen scherp met ironie, spot, zwarte humor en soms cynisme. Ze dringt geen moraal op maar daagt het publiek uit te reageren, te kiezen. Dit doet ze nog het sterkst in de liedjes die door hun concrete, spitse formulering van de problemen tegen het cabaret aanleunen. Haar teksten verrassen door de originaliteit van de rijmen en de talrijke vondsten. Voortdurend alert op typische en eigentijdse wendingen speelt ze met diverse registers, glijdend van vertedering naar ironie of sarcasme, steeds gecompenseerd door de lach. Hoe krankzinnig, ergerlijk, beangstigend de wereld ook lijkt, er blijft nog altijd de lach. In de eerste plaats wil ze immers amusement brengen. Haar vertrekpunt is steeds het publiek dat ze vóór alles geboeid wil houden. Met producer John de Crane, componist Harry Bannink en regisseur Paddy Stone creëert ze wervelende shows waarin soli en samenzang, snelle en langzame nummers elkaar afwisselen. Een kleurrijk spektakel waaronder voortdurend een bittere maatschappijkritiek trilt. Annie M.G. Schmidt ten volle. Door de jaren heen zijn haar teksten wel cynischer geworden. Tussen de relatief traditionele burgeridylle Heerlijk duurt het langst (1965) en de dans op de rand van de vulkaan in Foxtrot (1977) is er een hemelsbreed verschil. Haar eigen, laconieke toon vindt een steeds bijtender vorm zoals in onderstaande strofe van Ping Ping:
| |
| |
Ga in Bangladesj ontdekken
hoe de kindjes daar verrekken
| |
Ziezo, zei de kat. Dat is dat. Versies voor kinderen
Ziezo, een passender titel voor de bundeling van Annie M.G. Schmidts 347 kinderversjes is niet denkbaar. Dit ene woord drukt bovendien krachtig het karakter van haar hele oeuvre uit. Het staat voor de vanzelfsprekendheid waarmee ze haar verhaalwereld neer zet, de trefzekerheid ook waarmee zinnen en regels die wereld oproepen. Dat Dikkertje Dap 's morgens vroeg op de trap klimt om met de giraf een gezellig babbeltje te plegen, wie zou dat vreemd kunnen vinden, en wie kan nog verwonderd opkijken als hij, na het lezen van Het stoeltje dat kon wandelen, mevrouw Van Mandelen met haar stoeltje op straat zou zien. Nadat de lapjeskat de zere tenen van Teddybeer verzorgde, besluit ze: ‘Dat is dat, zei de kat. / En ziezo zei de kat. / Dat is dat, zei de lapjeskat’.
Hoe nieuw dit verfrissend vanzelfsprekende spel vol fantasie en humor wel was, blijkt pas echt uit een confrontatie met de overige kinderversjes uit de jaren veertig en vijftig. Samen met Han G. Hoekstra brak Annie M.G. Schmidt radicaal met de zoete, betuttelende of moraliserende rijmpjes in de trant van Rie Cramer. In haar bundel Huishoudpoëzie voor volwassenen uit 1957 schreef ze:
Kind, huil maar niet, wees maar bedaard:
ik gooi Rie Cramer in de haard.
Hier is een strip, met stromen bloed.
Beng, weer een lijk. Dus wees maar zoet.
De begrensde, dichtbije kinderwereld met lieve bloempjes, mollige lammetjes en poesjes, schattige kindertjes en bezorgde moesjes transformeerde Schmidt in een onbegrensde wereld waarin door nonsens en verbeelding alles mogelijk is. De oorspronkelijkheid van Annie M.G. Schmidts thematiek blijkt ook uit de recensie van dr. E. Vandevelde in Jeugdboekengids (mei 1953) van Veertien uilen:
‘Ik kan niet goed begrijpen waarom schrijfster haar inspiratie haalt bij zulke onmogelijke onderwerpen of, waarom die onderwerpen in het keurslijf van zogezegde verzen moeten gestoken worden.’
Dieren zijn de populairste bewoners van haar versjes. De lieve huisdiertjes krijgen er gezelschap van beren, varkentjes, een giraf, een zebra, een olifant en zelfs van een Orrekiedor en Bienekebolders. Haar fantasierijke verhaaltjes op rijm handelen vaak over bizarre koningen of ander adellijk gezelschap, over sprookjesfiguren en over vreemde heertjes en grappige dametjes. Onvergetelijk zijn Meneer van Zoeten die elke zaterdag zijn voeten wast in het aquarium, Tante Trui en Tante Toosje die na een overstroming wegdobberen op hun canapé, de stoere ridder die 's nachts ligt te rillen van angst of Meneer van der Peet, die 's zomers een week in de koelkast gaat zitten. Dikwijls lopen de verhaaltjes verrassend af. De prinses die een egel kiest uit haar vijf vrijers, komt er bekaaid af: haar kussen kunnen er geen mooie prins van maken. Een burgemeester die eendjes tekent op de muren, overwint zijn slechte gewoonte:
De burgemeester van Hogezande
tekent nu tijgertjes op de wanden,
tekent nu tijgertjes op de muren,
en op de schutting van de buren.
Naast dit spel met de verwachtingen bepalen vermenging, en vooral overdrijving de kracht van Schmidts humor. Vooral het mengen van de dieren- en de mensenwereld zorgt voor komische effecten: een beer wordt voor een baron aanzien, Pepijn de kat gaat uit eten in de stad, een dame krijgt katte-trekjes. De overdrijvingen nemen niet zelden nonsensikale proporties aan: Jankepiet huilt zoveel dat hij
| |
| |
erin verdrinkt, de oren van koning Maggelhaan worden ‘zo groot als koeien / nee, zo groot als stoomturbines, / nee, zo groot als vliegmachines’, en juffrouw Scholten, die is in de vreselijke hitte gesmolten. Vernieuwend was ook Schmidts radicale solidariteit met het kind. Als ze schrijft, zo stelt ze zelf, wordt ze een kind van zo'n jaar of 8, 9. Ze voelt spontaan waar kinderen van houden of dromen. De doodbrave of met de dood bestrafte kinderen van vroeger, vervangt ze door ‘lekker stoute’ kinderen die durven te rebelleren tegen alle volwassen bemoeienissen:
Ik wil niet meer, ik wil niet meer!
Ik wil geen handjes geven!
Ik wil niet zeggen elke keer:
jawel mevrouw, jawel meneer...
nee, nooit meer in m'n leven!
Haar kindvisie biedt een andere kijk op het gezag. Opvoedkundige clichés en slagzinnen worden ontmaskerd, de moraal omgekeerd of belachelijk gemaakt zoals in Het Stoute-Kinderen-Huis of in Het zoetste kind waarin de oerbrave Pieter Hendrik Hagelslag en zijn keurige vrouw zes vreselijk ondeugende kinderen krijgen. ‘Waarmee ik weer heb aangetoond: / De deugd wordt niet altijd beloond’. Annie M.G. Schmidt steekt de kinderen een hart onder de riem, ze geeft voedsel aan hun verborgen wensen: leven kan ook zonder volwassen gezeur, Slordige Saartje trouwt met de Slordige Prins ‘En al de kindertjes die ze kregen, / zaten metéén al vol vlekken en vegen’.
Het grote succes van Schmidts kinderverzen kan niet alleen verklaard worden uit haar heel eigen aanpak van oorspronkelijke onderwerpen. Ze beheerst ook op een meesterlijke manier het element vorm. Het opvallend dynamische karakter van haar gedichten komt vooral voort uit de preciese dosering van dramatische en verhalende elementen. Haar versjes lenen zich uitstekend tot voordracht. Hun expressiviteit wordt tevens bevorderd door de klankrijkdom, het gebruik van spreektaal met tussenwerpsels, vragen en uitroepen, het beweeglijke ritme, de vlotte rijmen met talrijke originele en komische vondsten en de vaak verrassende slotregels of -strofen. Door herhalingen, alliteraties en klinkerrijm maakt ze soms nonsensikale combinaties die doen denken aan bezweringsformules of oude bakerrijmen: ‘In de wilde zwarte bossen woont de wim-wam reus / met de wim-wam oren / en de wim-wam neus’; ‘Ran plan, flindere flan / niemand weet er het fijne van’; ‘Kattemenoeltje / Kattemenoel’; ‘Eulalie, Eulalie, / 'k ben zo blij dat ik je zie...’ Onvergetelijk zijn ook de namen die Annie M.G. Schmidt verzint: Dikkertje Dap, De heks van Sier-konfleks, Joris Piedorus Puditelman, Isabella Caramella, Meneer van Kizzebizzes enzovoort.
Typerend is volgend citaat van de auteur zelf uit een interview met Joos Florquin:
‘Als ik een kinderversje schrijf, dan zie ik het publiek voor me, de kinderen voor me, het is alsof ik het voorlees, alsof ik het voor ze opvoer. Het is iets met het oor, wat niet zo heel erg veel met lezen te maken heeft.’
| |
Aan de andere kant van de heg. Verhalen voor kinderen
‘Jip liep in de tuin en hij verveelde zich zo. Maar kijk, wat zag hij daar? Een klein gaatje in de heg. Wat zou er aan de andere kant van de heg zijn, dacht Jip. Een paleis? Een hek? Een ridder? Hij ging op de grond zitten en keek door het gaatje. En wat zag hij? Een klein neusje. En een klein mondje. En twee blauwe oogjes. Daar zat een meisje. Zij was net zo groot als Jip. Hoe heet je? vroeg Jip. Janneke, zei het meisje. Ik woon hier. Gisteren woonde je nog niet hier, zei Jip. Vandaag woon ik hier, zei Janneke. Kom je met mij spelen?’.
Dit begin van Jip en Janneke werd door de criticus Kees Fens ‘een beslissend stuk modern Nederlands proza’ genoemd. Nederlands twee
beroemdste buurkinderen noemt hij verder
| |
| |
‘twee samenspanners tegen de keurige wereld van heggen en hekken’. Hun belevenissen worden nog steeds aan tal van kinderen verteld. Afgezien van het gedateerde rollenpatroon lijken ze haast tijdloos. Idealisering, betutteling of moralisering vind je er nergens. Jip en Janneke spelen verstoppertje, gaan op vakantie of tekenen op het behang, alles heel gewoon maar levensecht, zonder omhaal van uit de kinderen beleefd en tevens en vooral in een Nederlands geschreven dat na zoveel decennia nog niets aan levendigheid heeft ingeboet. De schrijfster bereikt spontaan een perfect evenwicht tussen de korte, beschrijvende of constaterende zinnetjes en de sprankelende dialogen. De vele tussenwerpsels, herhalingen, vragen en elliptische zinnetjes geven de verhaaltjes vaart. Hierdoor, en door de beperkte maar precies afgemeten lengte van de stukjes, lenen deze boekjes zich bijzonder goed tot voorlezen, overigens een van de sterkste kwaliteiten van al Schmidts vertellingen.
Het fantastische speelt in de Jip en Jannekes geen rol. Dit wordt anders in haar volgende boeken. Abeltje, de liftjongen van het warenhuis Knots, vliegt met de lift door het dak, het avontuur tegemoet. Wiplala is een kleine, onhandige tovenaar die nogal eens verkeerd ‘tinkelt’. Het op hun kop zetten van klassieke sprookjesmotieven is trouwens een van Schmidts geliefde trekjes. In Heksen en zo rijden de heksen in auto's en vergeet de prins zijn prinses. In Minoes verandert een kat in een dame, zonder echter haar kattetrekjes kwijt te zijn. In Pluk van de Petteflet en in Otje spreken kinderen en dieren spontaan met elkaar. De verbeelding is voor Annie M.G. Schmidt van levensbelang. Het is precies wat haar en de kinderen van zoveel volwassenen scheidt voor wie er achter elke muur een andere muur is, zoals ze schrijft in haar gedicht Aan een klein meisje. Voor het kind kan er een eenhoorn of een bietebauw achter schuilen, Jip denkt direct aan een paleis of een ridder achter de heg. In een gesprek met Joke Linders-Nauwens stelt ze: ‘Die kinderwereld heb ik kunnen vasthouden. Op die manier wil ik leven, lezen en schrijven. Het geeft iets van hoop, verwachting, avontuur, verwachting vooral.’
In haar interview met Joos Florquin definieert Annie M.G. Schmidt het hoofdthema van haar werk als een soort anarchie, een revolte tegen de volwassen wereld. Via de spontaniteit van het kind, zijn spel en fantasie ontmaskert ze elke volwassen arrogantie, opgeblazenheid, kleingeestigheid of achterbaksheid. Van de bittere spot uit haar musicals is hierbij geen sprake, ze maakt het gezag belachelijk met dolle kinderlijke humor. Dikke burgemeesters, ministers of politieagenten worden telkens weer voor schut gezet, de poetszieke Mevrouw Helderder valt in een poel, de gezusters Zoetekaas vallen flauw en de antipathieke parkmeester wordt door de bijen in zijn neus gestoken.
In hun strijd tegen de gezagsdragers worden de kinderen geholpen door dieren als katten, vogels, muizen of kakkerlakken die net als zij op hun vrijheid en eigenheid staan. In één feilloze anarchistische daad bedekt Dollie de Duif de werktekening van de Parkmeester met haar uitwerpselen. Merkwaardig is hoe in Schmidts verhalenwereld de traditionele opvoeders ontbreken of verkinderlijkt worden. Moeders komen bijna niet voor, die vindt ze te bedillerig en te bepalend. Vader Stamper is eerder een grote broer voor zijn ondeugende stampertjes en Tos, de vader van Otje, moet voortdurend door haar in bedwang gehouden en geholpen worden. Als Tos in een van zijn woede-uitbarstingen een prachtige zalmschotel wil weggooien, komt Otje tussenbeide ‘Nu greep Otje een stapel keukenborden uit de kast. “Zet maar neer, pappa”, zei ze. “En neem deze liever”. Tos zette de schaal neer,
| |
| |
pakte de stapel borden en smeet ze een voor een hard tegen de muur kapot.’
Afgezien van de vreselijke kostschool wordt over school met geen woord gerept. Ook de andere sympathieke volwassenen zijn eigenlijk nooit helemaal volwassen geworden. De journalist Tibbe is een verlegen dierenvriend, Minoes moet als een kind zich leren te gedragen, Juffrouw Klaterhoen wil altijd zingen, Mr. Tump is speels avontuurlijk en zwemt in zijn onderbroek, Mr. Pen en Mr. Pijpetoon houden van een verkleedpartij.
Evenmin als in haar versjes, verkondigt Annie M.G. Schmidt in haar verhalen een boodschap of moraal. In haar latere verhalen is er wel een zeker engagement maar de directe verwijzingen naar maatschappelijke toestanden uit haar werk voor volwassenen ontbreken. De rage van het probleemboek ging aan haar voorbij. Haar pleidooi voor het natuurbehoud in Pluk van de Petteflet en haar hekeling van de bureaucratische papierwereld in Otje is nergens opdringerig. Slechts in Het fornuis moet weg en in Waaidorp, die in opdracht geschreven werden, is de tendens opvallender, maar je merkt zó dat dit de schrijfster niet ligt. In een interview met NRC Handelsblad zei ze in 1977:
‘Kinderen moet je nu eenmaal amuseren... Het enige wat ik aan kinderen wil leren is: konsideratie hebben met je omgeving. Lekker je gang gaan en toch aardig wezen. Rekening houden met anderen, met beestjes, met mensen, dat is mijn boodschap. Maar het liefst steek ik de draak met een heleboel dingen’.
Niet alleen is Annie M.G. Schmidt één van de belangrijkste innovators in de Nederlandse kinderliteratuur, ze heeft ook op tal van belangrijke jonge schrijvers een vitale invloed uitgeoefend en blijft generaties lezers boeien door ‘de bevrijdende werking (...) van haar lichte toon’, zoals Guus Kuijer, een van de populairste actuele jeugdauteurs, het uitdrukte in zijn hommage aan de schrijfster in het Schmidt-nummer van Bzzlletin van 1987.
|
|