Ons Erfdeel. Jaargang 32(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] [Gedichten Dirk van Bastelaere] Berlijn / Die Mauer De langzame wrevel en de regen Ervoor. Je ligt bewaard in de ochtend Als zwart brood. Berlijn is nu overal Binnenkant. Je zag het platgeslagen licht Op de sneeuw en de groeikracht Van teveel verleden, dat zich verweert. Slechts haar bloedrode glimlach bleef je nog over En als een beschuldiging - je maakte haar koud Waar ze stond: bij de rillende muur, Maar al zeer onbereikbaar In de herinnering en er jaren voorbij: Het is de scheidingslijn Met wie we werkelijk zijn. Het is de geduldige onderkant Van de tijd. Daar groeit niet Wat je vergeet, maar wat ontbreekt Voor je het weet. Uit: Vijf jaar, 1984. [pagina 181] [p. 181] Zelfportret in vallend serviesgoed Ze diept blank aardewerk op Uit het teiltje. Zo is ze begaan Met de voortgang van orde En reikt me een schaal toe: dat liefde Als de onze van eenvoud kon worden. Dan in een glimp op het wentelen, Het gezicht waaruit ik mij ontspin: Een Romeinse neus en gifzwarte ogen. Voorts het plafond, beneden in licht, Waarop zich zwarte vliegen bewegen. Wanneer ik, ten slotte, het water Dat zingt op de rotsen gelijk, Tegen de vloer aan diggelen val, Mag ik wel ooit zijn voortgebracht, De vloer vermaakt wat ze kan. Het is ongedaan weer. Zo is het goed. Uit: Pornschlegel en andere gedichten, 1988. [pagina 182] [p. 182] Een portret van de gezusters Brontë geschilderd door hun broer Patrick Branwell Brontë, ca. 1835, Londen, National Portrait Gallery. [pagina 183] [p. 183] Haworth pastorie Poppie gezien, kassie dicht Anne, Charlotte, Emily. Wie is af En wie is wie? Ze mokken wat Op dit portret, hun blik is raar. Het lijkt of fictie in het echte stak Als vingers die een pop manipuleren. Ze zitten zo merkwaardig scheef In die onaards vermaakte kleren. Ik denk, het is een evenbeeld, Een spiegel voor de tijd gezet. Maar Voor wie toekijkt loopt een kreuk, Een storing door hun beeltenis. Is het Een strik om een te laat bezorgd pakket? Zo'n geschenk waar niemand ooit aan went? Ze zijn van schoonheid afgebogen. Hun mond pruilt raar. De blik zit fout. En niets dat van zijn plaats af kan. Ze zitten ongedurig in het zwart: Drie zussen die er schik in hebben, Een broer verschietend in de nacht. Uit: Pornschlegel en andere gedichten, 1988. [pagina 184] [p. 184] Pornschlegel (fragment) Het is juli en wie moordt nog om een vrouw. Het is heter dan men voor werkelijk houdt. Op het land: een erf met oude platanen, Dertig in getal. Het is de leeftijd van De bewoner, een droom van een man, zij het Dat één been, zijn linker, wat trekt. Het heeft er Van weg, hij loopt op één schoen soms. Wanneer hij Nadenkt daarover ligt hij koud op de vloer, Slaat het watervlak stuk van de regenput Of draait het fotoportret van zijn ouders Om op het dressoir en staart stom voor zich uit. Maar als hij nu opkijkt, zoals hij daar ligt, In lommer op een veldbed wat rustend - de ochtend waarin warmte al beeft - op het Voorhoofd nog een pleister of wat, als hij nu Nog dit zelfde moment richting hoofdgebouw Kijkt, ziet hij de kersentuin daar, hoe een wolk Van gerucht, een zwerm spreeuwen de bomen in Zakt, als gruis. Is het een plaag of een bericht? Is het een nieuwe configuratie Van betekenis? Het heeft de schijn van een Andere werkelijkheid die zich vertakt Tot binnen het dagelijks leven van iemand. De spreeuwen beginnen kersen te eten, Zo meteen zijn de bomen helemaal leeg. Maar de man Pornschlegel heeft niets bemerkt, Hij hoort gebrom van een grasmaaimachine, de Tuinsproeier enkel die slist. Lam in de hitte Spelt hij soms zijn naam. Straks vat hij zijn tocht aan. Wie moordt nog om een vrouw. Het is zo heet. Uit: Pornschlegel en andere gedichten, 1988. Vorige Volgende