Jaarboek De Franse Nederlanden 1988
Evenals de twaalf eerder verschenen jaarboeken, biedt ook deze jaargang een gevarieerd assortiment lezenswaardige studies. De diversiteit van de bijdragen laat de recensent geen andere keuze dan er een beknopt overzicht van te geven. Wij volgen daarbij min of meer de chronologie.
Marie Christine Laleman heeft het over stadsarcheologie. De opkomst van dit nog jonge specialisme van de archeologie belicht zij aan de hand van projecten in Dowaai (Douai), Gent, Atrecht (Arras) en Rijsel (Lille). Alain Derville schetst een millennium waterstaatszorg in de Franse Nederlanden. Daarbij komen o.a. de inpoldering van de moerassen in de omgeving van SintOmaars (Saint-Omer) en het moeizame, maar noodzakelijke onderhoud van het waterwegennet aan bod.
Michèle Goyens en Willy Van Hoecke onderzoeken de Prise de Neuville, een in het 13de-eeuwse Atrecht ontstane persiflage van het toenmalige chanson de geste. Deze ‘taalklucht’ is zo opmerkelijk omdat zij ons een blik gunt op de integratieproblemen van Vlaamse immigranten in de economische groeistad, die Atrecht toen was. Uit een onderzoek van de bewaarde handschriften van de Middelnederlandse Godelievelegende komt Amand Berteloot tot de hypothese van een van vóór 1530 daterende vooralsnog onbekende Franse, vermoedelijk Fransvlaamse versie van dit heiligenleven.
Twee andere bijdragen getuigen indirect van het belang van de Kerk in het Ancien Régime. Martine Le Maner beschrijft de bijna 200 incunabelen van de Bibliothèque Municipale van Sint-Omaars. Wie weet dat het bezit van deze bibliotheek, zoals dat van vele andere Franse openbare bibliotheken, teruggaat tot de in de revolutietijd geconfisqueerde kloosterbibliotheken, kijkt niet echt op van de vaststelling dat de bewaarde incunabelen hoofdzakelijk religieus van aard zijn. Interessanter lijkt mij de vaststelling dat slechts een beperkt deel van de incunabelen in Frankrijk gedrukt zijn. Een indicatie voor het feit dat SintOmaars economisch en cultureel meer op de Nederlanden, de Rijnvallei en Noord-Italië dan op Parijs en Lyon gericht was? Zonder meer op Europees niveau was, althans in de 15de en de eerste helft van de 16de eeuw, het muziekleven in de kathedraal van Kamerijk (Cambrai). Ignace Bossuyt schetst hoe daar de basis werd gelegd van wat nu de Nederlandse polyfonie heet.
Bekend is hoe op 10 augustus 1566 het industrieproletariaat van het Westkwartier het sein gaf tot de Beeldenstorm. Marcel Backhouse onderzocht getuigenissen van 26 hagepreken tussen juni en september van hetzelfde jaar gehouden in het Vrijleen, dit is grosso modo de streek tussen Armentiers (Armentières) en Béthune. Daaruit blijkt de totnogtoe onbekende betekenis van de rol die het Vrijleen speelde in de verspreiding van het calvinisme. Jean-Jacques Duthoy presenteert de briljante, maar jong gestorven Rijselse architect Michel Lequeux (1753-1786).
Boeiend vond ik de bijdrage van Pierre Brachin over Louis de Backer (1814-1896). Vermeldenswaard is dat deze medestichter van het Comité flamand de France er in 1862 reeds op wees dat het ‘Vlaams’ en het ‘Hollands’ geen verschillende talen zijn. Tegen deze (tot op de huidige dag in het buitenland sterk verbreide misvatting) in verdedigde hij de term ‘néerlandais’ ter aanduiding van de gemeenschappelijke cultuurtaal van Vlaanderen en Nederland.
De van 1815 tot 1914 zo goed als ononderbroken groei van de haven van Bonen (Boulogne) wordt geschetst door G. Oustric. Hij wijst daarbij op de toenemende betekenis van zowel de visserij (eerste vissershaven van Frankrijk) als het passagiersvervoer. Jean-Michel Dewailly beschrijft de opkomst van Merlimont-Plage tot 1940. Deze badplaats aan de Côte d'Opale blijkt vooral door Parijzenaars te zijn gefrequenteerd.
J. Theys behandelt de evolutie van de grensarbeid tussen West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk sinds het einde van de vorige eeuw. Opmerkelijk is de ononderbroken vermindering van het aantal grensarbeiders sinds 1959-1960, het tijdstip waarop de economische bloei in West-Vlaanderen inzette. Thans blijkt de trek van grensarbeiders uit deze Belgische provincie naar Frankrijk meer en meer een pendel te worden van Franse onderdanen die daar zijn komen wonen. Een even actueel onderwerp wordt door Patrick Oddone aangesneden: de sinds de jaren zestig falende planologie van de Duin-kerkse agglomeratie. Het huidige beleid dient vooral de in deze jaren opgelopen schade zoveel mogelijk te beperken en het bestaande architecturale landschap weer te vermenselijken.
M. Nuyttens, tenslotte, onthult het belang van het in de Bibliotheek van de KULAK te Kortrijk bewaarde Archief De Franse Nederlanden.
Zoals de vorige jaargangen wordt ook deze besloten met een lexicografische bijdrage van C. Moeyaert en met de bibliografie van recente publikaties door Michiel Nuyttens en Dirk Verbeke. Hoeft het nog gezegd dat niemand met belangstelling voor de Franse Nederlanden dit jaarboek ongelezen kan laten?
Paul Soetaert
Jaarboek De Franse Nederlanden, 13 (1988), Stichting Ons Erfdeel vzw, Rekkem, 1988, 256 p.