Fayats ‘Volharding’
In meer dan één opzicht is de titel van H. Fayats nieuwe boek goed gekozen. Dit omvangrijke derde en laatste deel - het omvat niet minder dan 576 blz! - toont aan dat voor de tachtigjarige auteur bij het neerschrijven van zijn herinneringen geen moeite te veel is geweest. In Volharding neemt hij de draad van In het teken van Artevelde opnieuw op en behandelt hij uitvoerig de periode 1965-1987.
Volhardend is hij tevens in de wijze waarop hij deze geschriften opstelt. Tot het klassieke memoire-genre kan men ook dit derde deel niet rekenen. Daarvoor bevat het te weinig persoonlijke gegevens en interpretaties. Evenals de twee vorige delen, is ook dit boek een zakelijke, afstandelijke kroniek geworden van de politieke gebeurtenissen die de auteur heeft meegemaakt. De historische context waarin deze plaatsgrepen wordt meestal beperkt gehouden, aan sfeertekeningen doet de auteur zelden, en veel gegevens over het spel achter de schermen mag men evenmin verwachten. Wel is er telkens een duidelijk verschil qua benadering te merken naargelang de betrokkenheid van de auteur bij de gebeurtenissen. Is H. Fayat zelf de hoofdactor geweest, dan zijn de overzichten vernieuwend te noemen. Gaat het daarentegen om onderwerpen die enkel zijn belangstelling opgewekt hebben of waarbij hij minder geëngageerd betrokken was, dan beperkt hij zich tot een kort en oppervlakkiger relaas. Dit is niet enkel het geval voor de hoofdstukken over de Europese problematiek, de Belgische buitenlandse politiek, de evolutie van de universitaire wereld, maar men treft dit kenmerk ook aan in de paragrafen die op belangrijke vraagstukken uit de internationale politiek slaan. Die bezitten dan ook een sterk vulgariserend karakter. De vraag kan bijgevolg gesteld worden of deze onderdelen alle opgenomen hadden moeten worden, temeer omdat Fayat de gebeurtenissen, evenals wij allen, als tijdgenoot meemaakt en, in tegenstelling tot analoge uiteenzettingen in de vorige delen, geen persoonlijke kijk vanuit een historisch perspectief kan geven.
Ik althans had deze te bondige samenvattingen veel liever vervangen gezien door omstandiger uiteenzettingen over de politieke gebeurtenissen waarin Fayat wel de hoofdrolspeler is geweest. Maar zelfs al vallen deze stukken m.i. nu te kort uit, dan nog zijn de paragrafen over zijn optreden op het Brusselse socialistische toneel veruit het meest relevant. Zo laat hij ons opnieuw heel de strijd beleven die hijzelf en zijn enthousiaste medestanders in de tweede helft van de jaren '60 in de Brusselse federatie gevoerd hebben tegen de Franstalige socialisten, die door het FDF meegesleurd werden in een rabiate taalstrijd. Op het ontstaan en de evolutie van de Rode Leeuwen gaat hij uiteraard uitvoeriger in, zodat diegene die in deze Vlaams-Brabantse socialistische federatie geïnteresseerd is, Fayats derde deel zeker dient te raadplegen. Dat geldt trouwens ook voor de andere aspecten van de Vlaamse strijd te Brussel. Fayats rol in de succesvolle uitbouw van het Nederlandstalige onderwijs te Brussel is, zoals algemeen bekend, bijzonder stimulerend geweest, evenals zijn inbreng in het culturele leven van de Vlamingen te Brussel. Om al deze redenen is het zeker ook nuttig kennis te nemen van zijn visie op de recente ontwikkeling van het probleem Brussel in relatie tot de staatshervorming. Kortom, zoals ook voor de twee vorige delen van zijn gedenkschriften geldt, ligt de betekenis