Festivalitis
Na-denken over de voorbije herfstmanifestatie van het Festival van Vlaanderen is een psychologisch gevaarlijke bezigheid: je wordt er goed schizofreen van, geslingerd tussen Alleluia-gevoelens en Dies Irae-ergernis.
Enerzijds valt er ongetwijfeld heel wat te bewonderen en te bejubelen. In twee maanden tijd (september-oktober 1988) zo'n 175 concerten laten plaatsvinden, is een huzarenstuk dat respect verdient. Het naar Vlaanderen halen van zoveel topnamen van soli, ensembles of orkesten is iets wat alleen een grote organisatie als het Festival van Vlaanderen in dergelijke mate aankan. Dit alles geografisch meer en meer over Vlaanderen spreiden, heeft als positief gevolg dat steeds meer mensen de kans krijgen met het concertgebeuren in contact te komen. Dat met een aantal concerten speciaal op de jeugd of op de minder doorgewinterde melomaan wordt gemikt, is toe te juichen. Die positieve punten vertalen zich sinds enkele jaren ook in gunstige concrete cijfers. Het eindverslag van het FvV 1987 wees bv. op een aangroei op alle terreinen: meer concerten in meer steden, meer publiek, meer sponsors, meer creaties, meer Belgische inbreng, meer co-producties met andere concertorganisaties, meer inkomsten... Al deze aspecten worden door het FvV als pluspunten naar voren geschoven. Ook voor 1988 vertoonde een aantal van die aspecten een stijgende lijn. Niet voor niets bekleedt het FvV in de Association Européenne des Festivals de Musique - die werd gesticht in 1952 en die nu 48 festivals groepeert - een plaats in de top-vijf naast Salzburg, Wenen, Luzern en het Hollandfestival.
Waarom wekt deze ogenschijnlijke successtory de jongste jaren toch steeds meer wrevel op? Waarom lijkt het lofwaardig enthousiasme van de organisatoren, die het steeds in superlatieven over het ‘feest van de muziek’ hebben, minder geloofwaardig dan enkele jaren geleden? Vooral bij de jongste editie was het opvallend hoe in de perskritieken en radiocommentaren keer op keer irritatie en ongenoegen tot uiting kwamen.
We zullen het hier niet hebben over ‘kleine’, plaatselijke tekortkomingen (programmawijziging, uurwijziging, niet gestemd orgel, storende geluiden van sirenes of nabije cafés...) die te betreuren, maar in zo'n massaal concertaanbod haast niet te vermijden zijn, en die in veel gevallen buiten de greep van de organisatoren vallen.
Het grote ongenoegen spitste zich vooral toe op twee ruimere aspecten binnen het hele gebeuren, nl. op het onoverzichtelijke van de muzikale inhoud van de programmatie, en op de toenemende greep van de entourage rond het concert die al te dikwijls de muziek naar de tweede plaats terugdrong.
De kritiek op de programmatic moet wel rekening houden met het feit dat ‘hét’ FvV eigenlijk een verzameling is van verschillende deelfestivals, waarvan ‘Brussel-Leuven’ en ‘Gent en historische steden’ onder het rechtstreekse festivalbeheer vallen maar Antwerpen en Mechelen grotendeels onafhankelijk opereren. (De afdelingen Kort-