rekent daarmee voor een belangrijk deel af. Een klank moet bij hem een klank zijn, geheel bevrijd van elke bijgedachte, van elke verwijzing naar een verleden of wat dan ook. Spontaan als een opkomende nies en daarbij is alles bruikbaar, dat wil zeggen: elk geluid heeft zijn eigen waarde, Cage vindt ook een alarmbel ‘mooi’...
Een voor het muziekleven wel heel alamerend uitgangspunt dat mij altijd doet denken aan de opvattingen van Kasimir Malevitsj (1878-1935), die nu in de Sovjet-Unie weer mag worden geëxposeerd. Sinds zestig jaar bood het Leningradse Russisch Museum voor het eerst een overzichtstentoonstelling die dit voorjaar in het Amsterdams Stedelijk Museum zal worden herhaald. Welnu, Malevitsj streefde ook naar een zuiver gevoel in de beeldende kunst, naar een bevrijding in zijn suprematisme van alle associaties en psychologismen van de zichtbare wereld. Precies diezelfde oertoestand lijkt Cage na te streven. Veelbetekenend begon Cage als schilder, hij wilde ook architect worden en de Cage-school is zonder enige twijfel zeer beïnvloed door de Amerikaanse nonfiguratieve schilderkunst.
Typerend is voorts dat Cage zich op vele terreinen bewoog, ik noem naast muziek: filosofie, politiek, literatuur, schilderen dus, ook etsen, theater, techniek (radio, film, video), maar evenzeer koken, paddestoelen, schaken, reizen en wat niet al! Het is duidelijk dat zijn partituren een visuele waarde hebben en dat uit dit aspect ook weer impulsen naar het muzikale zijn gegaan.
In zijn ‘Sixteen Dances for Solist and Company of Three’ uit 1950 voor fluit, trompet, vier slagwerkers, viool en cello - buitengewoon geconcentreerd uitgevoerd door een ensemble onder leiding van Reinbert de Leeuw - paste Cage voor het eerst toevalsoperaties toe, want op alle mogelijke manieren wilde hij de klanken bevrijden ook van het ego van de componist. Het opmerkelijke is nu dat dit magnifieke werk niet of nauwelijks verschilt van de voorgaande niet door het toeval bepaalde werken, zoals bijvoorbeeld het ongeëvenaard subtiele strijkkwartet!
Een hoogtepunt vormde ongetwijfel voorts de uitvoering door de componist en De Leeuw van ‘Empty Words’ deel IV naar Thoreau's dagboek uit 1974 in een combinatie met een deel uit Music for Piano uit de periode 1951-1956.
Gelukkig dat we de componist nog hebben om te weten wat de essentie is, te weten in dit geval een streven om muziek te puren uit taal, waarbij in een steeds verdergaande ‘onttakeling’ alleen de stilte overblijft.
Ernst Vermeulen