boren kind leert zien? Hoe lieert hij beelden aan begrippen, en wat voor ingrijpende ervaring is dat niet voor zijn persoonlijkheid?
Toen Paul drie was, had hij ontstopper in zijn ogen gekregen. Zijn moeder was niet voorzichtig genoeg geweest het gevaarlijke produkt uit zijn buurt te houden. Uit schuldgevoel over het ongeluk pleegde zij later zelfmoord. Peter, de vader, stond toen alleen voor de opvoeding van zijn zoon, die zich ontwikkelde tot een intelligente jongeman met een bijzondere begaafdheid voor muziek. Zijn vader is nogal een voorzichtige, conservatieve man, die - afgezien van een verhouding - na de dood van zijn vrouw vrijgezel bleef. Dat gebeurde uit een soort solidariteit met Paul: niet alleen om hem in zijn handicap bij te staan, maar omdat de jongen een moeder en, als volwassene, ook een vrouw zou moeten missen. De operatie die een Romeinse oogarts met succes denkt te kunnen uitvoeren, hoort voor Peter dan ook tot de aflossing van de schuld.
De revalidatie verloopt evenwel niet probleemloos. Dat de operatie geslaagd is en Paul zal kunnen zien, is maar een aspect van de zaak. Leren zien is voor een blinde een mentaal proces, waar zijn directe omgeving intens mee meeleeft. Peter bijvoorbeeld, maakt momenten van euforie en momenten van twijfel door. Aanvankelijk wil zijn zoon zelfs niet zien, maar als die overdonderende sensatie dan toch komt, ontglipt hem de geruststellende controle die hij over hem had. Bovendien wordt Peter verliefd op Margot, de deskundige pedagoge die Paul begeleidt, een gevoel dat hij met zijn zoon deelt. Margot is voor Paul de belichaming van tegelijk moeder én vrouw, en Peter is bereid zich terug te trekken voor zijn zoon. Hij doet dat vooral omdat hij bang is dat Paul zou vermoeden dat hij zijn echte moeder ontrouw is - en daar nu ook ‘ooggetuige’ van is. De titel van Degelins boek verwijst naar dit latent dreigende vader-zoon conflict,
Emile Degelin (o1926).
dat eigenlijk maar een variant is op het klassieke generatieconflict.
Degelin zet zijn boek op rond vier stadia: de operatie; de eerste resultaten die ontmoedigen omdat Paul de netvliesindrukken niet tot beelden kan decoderen; de kinderlijke euforie om het identificeren van kleuren; de aanpassing aan het nieuwe gezichtsvermogen. Op die manier maakt Paul inderdaad in versneld tempo een proces door dat hem van een hergeboorte tot een nieuwe volwassenheid brengt. Onwillig om de geborgenheid van de duisternis te verlaten, leert hij door wilskracht toch zijn verantwoordelijkheid op te nemen. Degelin heeft dat psychologische proces in zijn fictieve verhaal op een heel aanvaardbare manier weergegeven. Er zijn prachtige fragmenten waarin Paul, die vroeger op tasten met de handen aangewezen was, in een museum komt waar hij de voorwerpen nu ook kan zien. Die scènes zijn door de cinematograaf-schrijver niet alleen erg beeldend weergegeven, ze zijn ook zonder meer voortreffelijk geschreven.
Maar zoals wellicht al duidelijk is, staan niet alleen Degelins stijl en onderlegdheid borg voor de kwaliteit van De ooggetuige. Het is zijn inzicht in het drietal van zijn personages dat deze roman interessant maakt. Waar Pauls genezing met sprongen vooruitschiet, grijpt in zijn vader een soort crisis plaats. Hij voelt zich betrapt in zijn toenaderingspogingen tot Margot, en dat brengt subtiel zijn blijvende schuldgevoel tot uiting. Even subtiel is het contrast tussen de zakelijke verslagen van Margot die zowel de evolutie van de zoon als die van de vader rapporteren, en haar emotionele betrokkenheid bij deze mensen. Ze weet dat ze dit uit ‘eerlijkheid’ niet kan wegstoppen, maar ze is na haar mislukte huwelijk toch bang om zich weer te engageren. Met die toetsen geeft Degelin aan hoe intens deze geschiedenis ingrijpt op het leven van zijn personages.
De ooggetuige is een heel fijn boek over de genezing van een blinde en over veel meer dan dat. Het fysiek-zintuiglijke en het diep psychologische grijpen indrukwekkend ineen. Daardoor wordt de literaire integriteit van het boek onderstreept. Het is sober, goed gestructureerd, boeiend en aangrijpend. Je vraagt je af waarom een filmmaker dit gegeven niet meteen voor een film bewerkt heeft. Het boek zou er zich trouwens ook zo al perfect toe lenen. De ooggetuige is een aanwinst voor de litertuur en verrast door Degelins concentratie, door zijn inleving in de intimiteit van dit kleine drama.
Karel Osstyn
emile degelin, De ooggetuige, Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 173 p.