Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
inleiding in de filosofische grondslagen van de literatuurwetenschap, maar beschrijft de bestaande situatie van het vak en neemt stelling in de discussie. Volgens Maarten van Buuren wordt de problematiek van de huidige literatuurwetenschap ten onrechte bepaald door de vraag of de literatuurwetenschap zich tot een empirische wetenschap moet onwikkelen. Reeds in het eerste hoofdstuk toont hij aan dat deze discussie slechts op een schijnbaar dilemma berust. Toch verantwoordt hij zijn opvattingen grondig vanuit drie perspectieven: de grondslagen van de wetenschapstheorie, de gangbare literatuurwetenschappelijke theorieën, en natuurlijk de hermeneutiek. Daardoor is het boekje een prima, goed leesbare inleiding in de huidige stand van de theorieën over en de methoden van de moderne literatuurwetenschap geworden. De basis voor zijn argumentatie vindt Van Buuren bij K.R. Popper. Deze filosoof heeft zich van de opvatting gedistantieerd dat iedere waarneming theorievrij moet zijn. Voor hem is de waarneming niets anders dan het resultaat van een vooraf opgestelde hypothese. Daaruit leidt Van Buuren af dat ook opvattingen over literatuur ten grondslag kunnen en mogen liggen aan theorievorming over het verschijnsel literatuur. Het dilemma tussen de objectieve, empirische literatuurwetenschap en de subjectieve interpretatie is ontmaskerd. De zaak wordt echter nog verder uitgediept. De auteur toont aan dat de hypothesen van Popper niet alleen als een ‘zoeklicht’ werken, dat ze niet alleen steeds nieuwe gebieden voor (literatuur-) wetenschappelijk onderzoek ontginnen. Ze blijken ook rechtstreeks beïnvloed te worden door het object van onderzoek zelf. Uit nieuwe literatuur vloeit een nieuwe kritiek voort, stelt de auteur vast en verwijst naar Oversteegen. Thomas Kuhn, de tweede theoreticus die Van Buuren behandelt, gaat uitvoerig in op het belang dat de context speelt bij het formuleren van hypothesen. Hij is van mening dat het opstellen van een nieuwe hypothese of theorie het resultaat is van het feit dat een aantal onderzoekers zich tot een nieuw inzicht bekeert, in de overtuiging met de nieuwe theorie - Kuhn spreekt van een paradigma - een aantal problemen beter te kunnen aanpakken. R. Rorty, de derde wetenschapstheoreticus die Van Buuren aanhaalt, heeft de gedachten van Kuhn nog verder uitgewerkt. Bij hem staat de interpretatie bij het tot stand komen van overeenkomsten tussen geleerden definitief centraal. De literatuurwetenschap hoeft zich dus niet te verontschuldigen, besluit Van Buuren. Ze hoeft de hermeneutiek niet te verwerpen en kan zich volgens hem gerust opnieuw op de interpretatie bezinnen. Volgens Kuhn is de literatuurwetenschap, als theorie over theorie, net als de filosofie die denkt over het denken, een typische pre-paradigmatische wetenschap. Een wetenschap dus, die nog geen paradigma ontwikkelt heeft waarmee ‘de’ wetenschappers het (voorlopig) eens kunnen zijn. Toch geeft Van Buuren de voorkeur aan het begrip poly-paradigmatisch. Hij wil niet de indruk wekken dat de literatuurwetenschap nog op zoek is naar de enige echte vertegenwoordiger van het vak. Het lijkt hem verstandiger nu reeds verschillende heterogene kandidaten naast elkaar te accepteren. Zo zou minder tijd bij grondslagendebatten verloren gaan en zouden meer puzzels binnen een bepaald paradigma opgelost kunnen worden. Vanuit deze optiek licht Van Buuren het biografisme, de marxistische literatuurtheorie, het autonomisme en de receptie-esthetica toe. Tenslotte besluit hij, zoals aangekondigd, zijn overzicht met een pleidooi voor de hermeneutiek, met name voor het veelbelovende, gedifferentieerde en integrerende interpretatiemodel van Paul Ricoeur die teksten niet als een anoniem taalsysteem beschouwt, maar als taaluitingen die een gesprekspartner impliceren. Daarmee zijn de problemen echter niet uit de wereld geholpen. Van Buuren begraaft de strijdbijl te vroeg. Met het ontmaskeren van het dillema tussen empirie en interpretatie is de discussie over de grondslagen van de literatuurwetenschap niet afgesloten. O.a. de poststrukturalisten en deconstructionisten hebben nog steeds serieuze problemen met de hermeneutiek. Van Buuren verwijst ze echter naar de marge. Ook Derrida, die van de literatuurwetenschapper eist wat Van Buuren van de lezer verlangt: dat hij zich openstelt voor de mogelijkheden van de tekst. Derrida is ervan overtuigd dat de waarde van een tekst, ook een wetenschappelijke, berust op de wijze waarop de filosofie die hem schraagt, door de tekst zelf ondergraven wordt. De kern van de literatuurwetenschap is in zijn visie dus het zoeken naar de grondslagen. In tegenstelling tot Van Buuren gelooft juist Derrida niet in het confronteren van met elkaar concurrerende wetenschappelijke richtingen, maar in de filosofie van de literatuurwetenschap.
Herbert Van Uffelen m.b. van buuren, Filosofie van de algemene literataarwetenschap, M. Nijhoff, Leiden, 1988, 139 p. |
|