tweeëntwintig poëtische statements, krachtig, soms grof en ruw verwoorde plaatsbepalingen van een vrouw ten aanzien van haar particuliere leven (de gedichten over een voorbije liefde) en de positie van vrouwen in de moderne samenleving, die in De Waards optiek vooral door mobiliteit wordt gekenmerkt. De onrust en het chaotische van een teloorgegane liefde werd nog eens versterkt door de onoverzichtelijkheid, maar ook de haast onbegrensde mogelijkheden van verkeer en communicatie. De verzen varieerden van intiem, onmachtig gestamel tot exuberante vergezichten, maar door De Waards consequente keuze voor een identieke vorm (twee strofen van elk tien regels) werd het theatrale decor van de gedichten (soms ook letterlijk omdat de beschreven onderwerpen gelijk waren aan de klassieke Griekse tragedies) a.h.w. zorgvuldig uitgelicht, of, zonder beeldspraak: ingetoomd. Het resultaat was, de nodige uitzonderingen daargelaten, dat de lezer de indruk kreeg dat De Waards cerebrale opvattingen en theorieën juist werden versterkt door haar bepaald niet zuinige gebruik van clichés, beeldstapelingen en andere poëtische krachtpatserijen. Het ‘teveel’ aan middelen sorteerde in dit geval wel degelijk effect. Het was de bundel van een gewond persoon, iemand die beurtelings schreeuwde en tot reflectie was veroordeeld: ‘Ik wist niet waar ik was, namen / En gezichten, ze leken sprekend op / Elkaar als klinkers in een straat / Of in een taal’ en: ‘Ik wist niet wat ik zag / Of zocht. Van de snelweg afgedaald, vertraagd tot in gehuchten, / Kostte het mij moeite om er / Bij te horen’ (p. 72). Barokke poëzie, ongetwijfeld, maar over een existentieel en contemporain thema en door de gevarieerde uitwerking bepaald indrukwekkend.
Een wildernis van verbindingen was, naar ik meen, een voorlopig eindpunt van De Waards dichterlijke groei, die hij vergelijking met Afstand vooral blijkt uit een thematische versmalling (de vrouwelijke eros en de ontheemdheid in en fascinatie voor de moderne digitale tijd) en een technische beheersing (een titel als Strofen (1983) spreekt al boekdelen en de belangrijkste gedichten uit die bundel bestaan uit strakke kwatrijnen). Die beheersing blijkt vooral uit een gebonden vorm, waarin Elly de Waard zeker in Strofen schatplichtig is aan Nobelprijswinnaar Joseph Brodsky, een man die als geen ander op dit moment met traditionele middelen uiterst vernuftige resultaten weet te bereiken. Hedendaagse ervaringen worden symbolen voor wat in de loop van de tijd alleen naar uiterlijke vorm is veranderd. In die zin is zijn poëzie zeker klassiek. In enkele gevallen heeft De Waard dit ideaal benaderd. Gedichten als Amazones en In deze tijd (1983) in Strofen (‘Men roept het heilig uur / van wapenstilstand maar / Zij zullen waken’ en diverse in Een wildernis (Anadyomene bijvoorbeeld) formuleren een wereldbeeld dat door kennis en inzicht én door dichterlijke onbevangenheid wordt bepaald.
Onbevangen zijn de meeste verzen in de recente bundel
Onvoltooiing zeker. Het is alsof zij na de Sisyphusarbeid aan
Een wildernis buiten wilde spelen, zich wilde ontdoen van een keurslijf. Er wordt gesproken van ‘vloeibaar vuur’, ‘Swingend / reed ik door de stad’, ‘TE PAARD te paard, mijn ziel / zet vaart’. Drift, haast en hartstocht alom in een bundel waarin qua vorm geen gedicht identiek is aan een ander. Wat een verschil met
Een wildernis! Maar de thematiek is wel constant, al is de onderverdeling van
Onvoltooiing in drie afdelingen naar mijn smaak nogal willekeurig. Voorzichtige natuurlyriek, liefdesgedichten en abstracte verzen waar De Waard vooral in haar eerste bundels zo het patent op had wisselen elkaar nu af. Het heeft er nog het meest van weg dat ze in de trant van alle voorafgaande bundels een paar gedichten heeft
Elly de Waard (o1940).
willen schrijven. Een gedicht als ‘HERFST en de stille val / van brieven in de hal // het krassen van een raaf / het gras dat, toegedekt // door dauw, de inktzwam in / zijn midden draagt’ (p. 5) had in
Afstand of
Luwte niet misstaan en deze strofe evenmin: ‘Hoe arm de verbeelding / zonder haar evenbeeld / in het concrete is, / hoe arm de taal alleen, de koppige woorden...’ (p. 13), maar het zijn helaas niet alleen verzen van dit kaliber waar de lezer mee wordt geconfronteerd. Regels als ‘O wat een heerlijk weer’ en ‘Het groen van dennen dat zich / verdiept, het lijkt op iets, maar / ik weet niet wat’ zijn banaal, niet omdat je in een gedicht niet zoiets zou kunnen eggen (want wie bepaalt dat?), maar omdat geen enkele lezer er door geïntrigeerd zal raken. Hoe onvolkomen een zintuiglijke indruk ook kan zijn, je verwacht dan toch ten minste in een gedicht iets te
ervaren van die sensatie en niet: ‘het lijkt op iets, maar / ik weet niet wat’.
Liefdesgedichten vormen de kern van Onvoltooiing (mooie titel overigens). Twaalf amoureuze verzen werden al eerder bibliofiel uitgegeven bij Salix Alba. De geliefde is afwisselend ‘De vrouw met de gouden ogen’, ‘Stewardess is zij op verre lijnen’, ‘o eenzame / uit de nacht omhoog / gerezen koningin o / Caroline, o / Marilyn’. ‘Elly de Waard is één van de zeldzame onverdund lyrische dichters uit ons taalgebied’, schreef Willem Jan Otten in 1981 in Vrij Nederland. En wie zal dat