Sandrart, Vondel en Barlaeus en de maanden van het jaar
De herdenking van Vondels 400ste geboortedag heeft een aantal boeken en artikelen opgeleverd waarin Vondels veelzijdig kunstenaarschap opnieuw verdiende aandacht heeft gekregen. Zijn oog en smaak voor ‘geleerde’ schilderkunst was een reden om in 1987 nog meer te herdenken. Het was toen namelijk ook 350 jaar geleden dat de in zijn tijd zo bejubelde Duitse schilder en kunstgeleerde Joachim von Sandrart zich in Amsterdam vestigde: de ‘pictor doctus’ die met zijn humanistische bagage en artistieke allure niet de geringsten onder de Amsterdamse aristocratie en dichters-elite op de knieën kreeg. Tijdens zijn achtjarig verblijf in de stad vielen hem niet alleen vererende opdrachten toe (o.m. van de Bickers), maar ook ontlokte zijn werk zijn penvoerende bewonderaars bijna zeventig gedichten, waarvan het merendeel van Vondels hand. Grote lof kreeg zijn portrettenreeks van vijf eminente Amsterdamse geleerden en dichters: Vossius, Barlaeus, Vondel, Hooft en Samuel Coster. Het uiterlijk van deze laatste, de bekende arts-toneelschrijver, kennen we zelfs alleen maar in Sandrarts visie. Ook ontwierp Sandrart in 1644 een allegorische voorstelling van de Dichtkunst voor het titelblad van Vondels eerste bundel, Verscheide Gedichten.
Over Sandrarts leven en werk verscheen onlangs een monografie van Chr. Klemm. De Leuvense hoogleraar in de historische Nederlandse letterkunde Karel Porteman wijdde in dezelfde tijd een inhoudelijk én uiterlijk fraaie studie aan de boeiende relatie tussen werk van Sandrart en dat van Vondel en Barlaeus. Centraal hierin staan de uitbeeldingen van de maanden van het jaar: een monumentale reeks schilderijen die de Duitser in 1642-43 maakte in opdracht van de Beierse keurvorst Maximiliaan I, voor diens feest- en eetzaal van het slot te Schleissheim. Vondel schreef direct na de voltooiing bijschriften bij deze reeks, die apart, op een planovel gedrukt werden. Sandrart zelf deed vlak voor zijn terugkeer naar Beieren een gooi naar internationale, eeuwige roem door de serie in de vorm
Vondel (1587-1679).
van gravures te laten reproduceren, waarvoor nu Barlaeus op zijn verzoek de Latijnse bijschriften verzorgde. Zowel de schilderijen als de gravures zouden vaak gekopieerd worden, o.m. gereduceerd tot 18e-eeuwse kalenderillustraties. Sigmund von Birken wijdde op zijn beurt Duitse gedichten aan de reeks: de zoveelste in de rij eerbewijzen van
Poesis aan haar zuster
Pictura, die door een geleerd, ‘literair’ schilder als Sandrart als de kroon op zijn werk beschouwd zullen zijn.
Portemans boek biedt een instructief ingeleide en becommentarieerde catalogus met in kleur uitgevoerde reprodukties van Sandrarts twaalf grote doeken, uitgebreid met die van de bij de serie horende Dag- en Nachtschilderijen, alle vergezeld van een epigram van Vondel in moderne spelling. Na elke maand volgt steeds de gravure van het betreffende schilderij soms licht gewijzigd) met o.m. een vertaling van Barlaeus' bijschrift. In de bijlagen vindt men de latere teksten van Von Birken, alle gedichten die Vondel voor Sandrart schreef en een lijst van Barlaeus' verzen voor hem.
In zijn inleiding hecht Porteman de maandenserie in beeld en woord aan de wortels van het genre, waarbij hij en passant een aanvulling geeft op de commentaar bij Bredero's maandversjes in de in 1986 verschenen editie van diens Verspreid Werk. Door een heldere eenvoudige samenvatting