inspiratie vaak eerder uit de evangelische overlevering en uit de theologisch-wijsgerige speculatie. Augustinus' Credo ut intelligam heeft hier in theorie en praktijk de toon gezet, hetgeen de zelfstandigheid van de wijsbegeerte nogal eens op de tocht heeft gezet’ (p. 9). Vandaar dat de denkactiviteit van een aantal behandelde auteurs zowel op het theologische als het godsdiensten cultuurfilosofische domein ligt (de kapucijnen Max Wildiers en Piet Leenhouwers zijn hiervan typische voorbeelden).
Opvallend is tenslotte dat in dit derde boekdeel het aandeel van Wallonië uiterst gering is. Van het Groothertogdom is niet eens sprake. Het gaat hier dus bijna uitsluitend om de filosofie in het Nederlandse taalgebied. De doorstroming Noord-Zuid (en omgekeerd) is hier nog markanter dan in het geval van jezuïeten en dominicanen. De contacten Leuven-Nijmegen zijn hier medebepalend. Niet alleen de uitwisseling van studenten en professoren (bijv. de Vlaamse franciscaan D. Schelten te Nijmegen en de Nederlandse augustijn S. IJsseling te Leuven), maar ook de samenwerking in redacties hebben de osmose Noord-Zuid gunstig beïnvloed.
Het historisch overzicht draait vooral rond de vernieuwing bij de eeuwwende, de opkomst van de neo-scholastiek, en rond de overgang naar de moderne filosofie (fenomenologie, existentialisme, neo-marxisme, structuralisme) na W.O.II. Plezierig zijn de ondertitels van het hoofdstuk over deze laatste: augustijnen op drift? - franciscanen op weg - kapucijnen op zoek - hoe het verder ging met de carmelieten. De voorgangers in de naoorlogse vernieuwing zijn de augustijnen, met op kop R.C. Kwant, die orde, kerk en geloof verliet, van thomist existentialist werd om tenslotte Merleau-Ponty in te ruilen voor structuralisme en marxisme. Ook aan de fenomenologie en het existentialisme van W. Luijpen wordt veel aandacht besteed. De derde van het beroemde Nederlandse augustijner trio is S. IJsseling met zijn studies over o.m. Heidegger. Daarnaast worden ook theologen als H. Hulsbosch en J. van Bavel besproken.
Grote namen bij de franciscanen zijn pater H. van Breda (Huserliana), A. Schoonbrood, A. Peperzak, D. Scheltens; bij de kapucijnen: M. Wildiers, P. Leenhouwers, F. Vansima. Maar hier de hele litanie opsommen is ondoenbaar. Ook de filosofiehistorici, de sociologen, psychologen, theologen en auteurs van spiritualiteitswerken horen thuis in de lange rij.
Dit naslagwerk is enig in zijn soort. Een goudmijn. Een onmisbaar werkinstrument. Handzaam en uitermate boeiend. En nu maar met hooggespannen verwachting uitkijken naar deel IV.
Herman-Emiel Mertens
c.e.m. struykfr boudifr, Wijsgerig Leven in Nederland en België 1880-1980. Deel III In godsnaam. De Augustijnen, Carmelieten en Minderbroeders, / Ambo, 1987, 366 p.