Taalpolitiek
Taalwetgeving en taalnormering zijn vele eeuwen ouder dan de Ordonnantie van Villers-Cotterêts of de stichting van de Académie Française. Maar de studie en het wetenschappelijk onderzoek ervan zijn pas in de laatste kwarteeuw op gang gekomen. Politique et aménagement linguistiques is een volumineuze verzameling teksten van specialisten op dit terrein, uitgegeven door de Conseil de la langue francaise van het Gouvernement du Québec.
De hoofdmoot van het boek, hoofdstuk II tot X, bevat de beschrijving van de wijze waarop diverse landen en gewesten aan taalregeling en taalnormering doen, achtereenvolgens: België, Catalonië, Baskenland, Finland (met betrekking tot het Zweeds), Israël, Mexico, Québec, Joegoslavië en Tsjechoslovakije (met de beginselen van de Praagse School van 1930 en de toepassing ervan na de oorlog). Onze bijzondere aandacht betreft uiteraard het hoofdstuk over het Nederlands in België.
In zeventig bladzijden (van de 570 die het boek telt) schetst Kas Deprez de politieke geschiedenis van het Nederlands in België (aménagement du statut) en de normproblemen (aménagement de la langue). Deprez onderstreept dat de Frans-Nederlandse taalgrens nooit staatsgrens is geweest, ook niet in de middeleeuwen: het hertogdom Brabant en het graafschap Vlaanderen hadden een Franstalige, en het Prinsbisdom Luik had een Nederlandstalige minderheid. Met R. De Schrijver poneert Deprez dat in de loop van de 17de en 18de eeuw, onder Oostenrijk en Spanje, wel degelijk een Belgisch bewustzijn, een belgitude, is gegroeid, en dat het Vlaamse bewustzijn pas na 1830 is ontstaan. Twintig jaar Franse overheersing (1794-1814) zijn voor de verfransing van Brussel doorslaggevend geweest. Na de totstandkoming van de taalwetten, de afwijzing van de veralgemeende tweetaligheid van België, vooral door de Walen, blijft Brussel het laatste grote probleem voor de federalisering van het land. Voor de Vlamingen is Brussel als volwaardig gewest onaanvaardbaar, want een overwegend Franstalig gewest Brussel en het gewest Wallonië zouden Vlaanderen voorgoed in een minderheidspositie kunnen drijven. Sociaal-economisch is Brussel sterker op Vlaanderen dan op Wallonië aangewezen, cultureel echter niet.
Uitgangspunten voor het overzicht van de normproblematiek van het Nederlands in België zijn: dat het Nederlands sinds 1973 de officiële taal van de Vlamingen is; dat de Vlamingen direct herkenbaar zijn aan de manier waarop ze het Nederlands spreken; dat de meeste Vlamingen slecht Nederlands spreken; dat het Nederlands in Vlaanderen er niettemin op vooruitgaat. Uit wetenschappelijke enquêtes - overwegend gehouden in de provincies Antwerpen en Brabant - leidt Deprez overigens af dat de Vlamingen niet kunnen spreken zoals de Nederlanders, omdat ze in een andere context leven. En dat ze dat ook niet willen, omdat ze geen Nederlanders zijn. Maar dat betekent nog niet dat ze gekant zijn tegen het Nederlands als gemeenschappelijke taal... Deprez besluit dat iedereen in Vlaanderen, in meerdere of in mindere mate, zowel voor als tegen de Noordnederlandse norm is. Ondertussen ondergaat het Nederlands in België tegelijkertijd de verzwakkende invloed van het Brabants en de toenemende invloed van Nederland, vooral in de woordenschat. Voor de Bra-