waarschijnlijk op grond van de vernieuwende formule van dit colloquium, waardoor een zeer intensieve en concrete communicatie over de eigen werkplaats tot stand kwam, resulterend in een stevig zelfwaardegevoel. Waarmee ik bij mijn tweede krachtlijn ben beland.
Er werd hard gewerkt tijdens dit Tiende Colloquium Neerlandicum. Met vaste hand had het bestuur van de IVN in de thematiek voor de vier werkdagen de marsroute bepaald: vertalen, taalverwerving, literatuuronderwijs, interdisciplinariteit: in deze volgorde. Deze planning is uitstekend: begin en einde - vertalen, interdisciplinariteit - hebben immers alles te maken met grensoverschrijding. Een onbetwistbaar mankement is uiteraard de afwezigheid van ‘Landeskunde’, de overdracht van kennis over land en volk. Weliswaar stak deze discipline steeds weer schuchter de kop op, en ook werd de gebrekkige beeldvorming over de Nederlanden meer dan eens aan de kaak gesteld, maar ‘Landeskunde’ was geen thema. Onwillekeurig is men geneigd hier enig verband te zien met dat ongelukkige forumgesprek over de verkoopbaarheid van onze cultuur... Deze schaduwvlek kan evenwel de lichtpunten van de vernieuwende formule niet tenietdoen. De gedachte om elk dagthema te laten inleiden door één of meer plenaire voordrachten bleek in de praktijk goed te werken. Deze lezingen hadden meestal een hoog, wetenschappelijk en methodologisch karakter. Zij boden een goed referentiekader voor het daarop volgende vuurwerk in de ‘workshops’ en op de vrije markt. Toch zou het aanbeveling verdienen om vanuit het bestuur van de IVN scherper toe te zien op de invulling van dergelijke plenaire lezingen. Dat iemand zomaar helemaal afwijkt van de geplande thematiek zou niet mogen kunnen.
Wat ik van de vrije markt heb meegemaakt, was degelijk. NEM-docenten hadden daar ruimte om te tonen welke wetenschappelijke bijdragen zij leveren aan de exploratie van onze taal, letteren en cultuur. In Hongarije wordt ‘water naar zee dragen’ dan inderdaad ‘water naar de Donau dragen’. Toch roept de vrije markt ook vragen op. De bijdragen zijn zo degelijk, dat men zich vervolgens verwondert over het meer dan eens gesignaleerde tekort aan publikatiemogelijkheden. Men moet weliswaar betreuren dat de reeks ‘Dutch Studies’ een vroege dood is gestorven en dat ‘Neerlandistiek Extra Muros’ geen ruimte biedt voor wetenschappelijke bijdragen, maar men ontkomt niet aan het gevoel dat de NEM-docenten toch mede verantwoordelijk zijn voor de onzichtbaarheid van de filologie van het Nederlands in extramurale tijdschriften. De Poolse neerlandistiek is er o.a. om te bewijzen dat het ook anders kan. Misschien is één en ander toch het gevolg van het isolement waarin menig NEM-docent zich bevindt. Het vernieuwde bestuur van de IVN zal zich over dit vraagstuk moeten buigen.
De ‘workshops’ daarentegen hebben dan iets weg van een oosterse bazaar: voor elk wat wils. Het rijkelijke aanbod varieert van deskundig tot elementair maar contextueel verantwoord - middelnederlandse letterkunde in New York -, tot triviaal. En dit laatste - ik zie af van voorbeelden - moet eruit. Wij willen nergens vertegenwoordigers van derderangs-kaas zijn. Anderzijds biedt de formule heel wat voordelen: informatie, profilering, discussie, planning van samenwerking worden door haar onbetwistbaar bevorderd. De neerlandistiek extra muros krijgt er een concreet en gevarieerd gezicht. De NEM-docent als cultureel attaché moet niet meer uitgevonden worden; hij moet slechts nog erkend worden, want hij bestáát.
En dan is er nog de derde krachtlijn: het debat over de relatie tussen de Nederlandse Taalunie en de IVN, dat op vrijdag-