Film
Honneponneke
Als we de Utrechtse Filmdagen mogen zien als opening en tegelijk als de sluiting van ‘een seizoen’ kan de film Honneponneke van Ruud van Hemert gezien worden als het sluitstuk van het seizoen. Nederland kan beginnen aan nieuwe pogingen om het peil van zijn inbreng aan films weer wat op te vijzelen. Want nemen we de film van Van Hemert als model van de gemiddelde Nederlandse filmerij, dan kan ‘Honneponnetje’, gezien de erin verwerkte figurale en dramatische technieken, beschouwd worden als typisch Nederlands: aandikken van min of meer pikante vondsten (b.v. nonnen in hun gedragingen en opvattingen als moderne toverheksen) en vooral een vorm van goedkoop te realiseren romantiek. Het idee van de film is op zich genomen niet onaardig: een meisje dat bij nonnen op kostschool is, neemt op een dag de benen. Een zorgeloos wezentje, dat, in de ban van het woord liefde, de tijd gekomen acht om die liefde eens persoonlijk te ondergaan. Zij weet, onder invloed van het levensvreemde gedrag van haar opvoedsters, de nonnen, van toeten noch blazen. Dat is de prikkel van de intrige: wij, aan deze zijde van het filmdoek, weten wel van wanten, we vrezen daarom het ergste voor het argeloze honneponnetje, maar we zouden toch niet graag zien, dat de probeersels van het meiske (de film maakt dat je in de ‘ontroerende’ innocentie van ‘het kind’ blijft geloven) op al te grove manier zou worden aangetast. Over de film valt de schaduw van de mogelijkheid dat de dingen zich ten kwade zouden ontwikkelen en de ‘boze wereld’ het hupse ding zou verslinden. Het enige waar het meidje op kan bouwen is de spontane genegenheid van een jongeman, die alles dat het honneponnetje zou kunnen beschadigen voor haar voeten weg veegt en tenslotte de onvermoede ‘ware Jacob’ blijkt te zijn.
Van Hemert is in de werkelijkheid van zijn idee niet verder gekomen dan een te doorzichtige presentatie van dat idee. Er is iets voor te zeggen. Uitdieping van het idee: het waagstuk van de liefde in de groeifase van een jeugdige persoon (om het even of het om een meisje dan wel jongen gaat). Het gaat om een onderwerp, dat populair is in de tuin van de drie stuiversroman, een tuin aan alle kanten doorsneden met plat getreden paadjes. Het is daarom niet moeilijk om ergens uit die bodem een ‘idee’ op te diepen. Het gaat in laatste instantie om de wezenlijke dramatisering van de ‘vondst’. In die dramatisering schiet ‘Honneponnetje’ te kort.
Namen we de entourage van de kostschool. Die entourage bestaat in de film uit geestelijke gestoordheid van ‘de non’. Het gaat er niet om, dat de non wordt belaagd. Anti-nonistische tendensen zijn Van Hemert vreemd. Hij heeft kennelijk plezier gehad om de karikatuur van nonnelijk leven op zich. Zo verwerkt hij de fladdering van rokken - inderdaad tot iets joligs, dat je doet denken aan dansende derwischen. De nonnen zijn in de visie van Van Hemert uitstekende décorstukken, met een geestelijk moeilijk te verwerken realiteit. Daarom mogen zij opdraven als ‘levensgrote’ aanfluitingen van zichzelf en de door hem oorspronkelijk gekozen wijze van denken en wijze van leven. Het nonnen-gedoe geeft nog enig vruchtvlees aan het door hun eigen optreden gemarkeerd spotbeeld. Zonder dat spotbeeld leunt het totale beeld heel dicht aan bij de kinderlijke vrijmoedigheid van de creaturen, die ooit de aantrekkingskracht hebben gehad van de uit het brein ontsproten lieftalligheid van Joop ter Heul et tutti quanti. Maar lieftalligheid is taboe in de door Van Hemert bedachte lieftalligheden. Zij is niet ‘modern’, past niet in een cultuur waarvan de beleving wordt uitgedrukt in feeërieke haardrachten. Daar komt duidelijk de bakvis naar buiten. Die bakvis wordt gespeeld door de debutante Nada van Nie, dochter van een man die zelf maker van opmerkelijke films was.
Van Hemert heeft zich met films als ‘Schatjes’ en ‘Mama is boos’ gevoegd in de rij verbeelders van jeugd-ongemak en jeugdproblematiek. Hij heeft dan ook de verdienste aan het gevreesde monster van de moderne jeugdcultus een paar nieuwe koppen te hebben verstrekt: driftige en verwoede koppen in ‘Schatjes’ en ‘Mama is boos’. De koppen zijn niet gesneld en leven voort als goedmoedig bewaard filmgoed. Wie deze laatste wending onopgemerkt aan zich voorbij laat gaan, zal onvermijdelijk in de verleiding komen tot het trekken van verkeerde conclusies. Zowel in positieve als in negatieve zin. Het is in laatste instantie een echt keuze object. En dan ligt het er maar aan, of je gevoelig bent voor gewaagde charmes of niet. Dat is de subjectieve kant van het geval. Vertaal je evenwel de idee van het werk, de opsmuk ervan door een argeloze tiener en de gezochte karikatuur van de non, dan duurt het niet lang of de hele zaak klapt in elkaar. Het wordt je overigens wel moeilijk gemaakt door de natuurlijke argeloosheid, die de jeugdige Nada van Nie als honneponnig wezentje uitstraalt. Dat verdient een positieve waardering, al blijft het geheel beneden het kunnen van Van Hemert, die zich dan wel moet losmaken van zijn boze waardering voor de moderne jeugdcultuur, ook al moet dan het begrip jeugd ruim geïnterpreteerd worden.
D. Ouwendijk