Melvyn Tan en door een ensemble, samengesteld uit J. De Winne (fluit), M. Boeken (altviool), W. Kuijken (gamba) en H. Stinders (klavecimbel). Daarnaast werden enkele ‘vergeten’ koor- en orkestwerken uitgevoerd.
Het Concerto Armonico Budapest vertolkte een klavecimbelconcerto en een symfonie. Het Concerto voor klavecimbel (Wq 23) dateert uit Bachs eerste periode, toen hij werkzaam was aan het Berlijnse hof. Het is al bij al een traditioneel werk met duidelijke invloed van A. Vivaldi, zowel op ritmisch als op melodisch gebied. De vlugge hoekdelen met hun krachtig getekende thema's in het orkest spreken het sterkst aan. De solopartij daarentegen biedt niet veel meer dan conventioneel passagewerk. Veel origineler en vooruitstrevender klinkt de Sinfonia voor strijkers in Bes (Wq 182/2). Het is een van de tien symfonieën die C.Ph.E. Bach schreef toen hij cantor en muziekdirecteur was in Hamburg, waar hij in 1767 zijn overleden doopvader G.Ph. Telemann opvolgde. Een boeiende partituur, vol afwisseling en nieuwe ideeën. Hierin vaart de componist een eigen koers, die flink afwijkt van de barokstijl. Hij werkt nu meer met contrastrijke geledingen, tegenstellingen tussen vitale en gracieuze passages en onvoorziene veranderingen in tempo en dynamiek; stormachtige loopjes worden plots onderbroken door een unisono of een akkoord. Gedeeltelijk naar het classicistisch patroon gestructureerd, wijst deze bladzijde inhoudelijk naar de romantiek. In de vertolking door het jonge Hongaarse ensemble kwam die Sturm-und-Drang-inhoud volkomen tot zijn recht.
C.Ph.E. Bachs ‘empfindsamer Stil’ spreekt nog sterker uit Die Israeliten in der Wuste (Wq 238), een oratorium waarin het lijden van het volk Gods wordt beschreven gedurende de tocht door de woestijn na de vlucht uit Egypte. Gecomponeerd tijdens de Hamburgse periode, beantwoordt deze partituur geheel en al aan de opvatting die de componist neerschreef in zijn autobiografie: ‘die Musik müsse vornehmlich das Herz rühren’. Het werk bevat nog alle componenten van het barokoratorium: reciet, aria, koor en koraal. Naar stijl en expressie evenwel is het een verre voorloper van het romantische oratorium. De tekst wordt op een zeer expressieve, dikwijls schilderende manier verklankt. Af en toe verrassen de krasse tegenstellingen die binnen een en hetzelfde nummer opduiken. Zowel de smachtende klaagzang in het beginkoor en de gevoelsgeladen wanhoopsdialoog tussen Mozes en het volk Gods, als de overwegend verticale koorstijl, zijn staaltjes van een preromantische geest. Deze bladzijde, afgerond met het Heilig (Wq 217) voor solo-altsolo, twee vierstemmige koren en twee orkesten, verdient een vaste plaats in de galerij van bekende oratoria.
Ook in zijn recent ontdekte Markus-Passion, waarvan in sommige musicologische milieus de authenticiteit wordt betwijfeld, schenkt C.Ph.E. Bach veel aandacht aan de tekstverklanking. De orkestratie is kleurrijk, de meeste aria's klinken origineel en hebben een rijk geschakeerde inhoud.
Dat de uitvoering van het oratorium op de luisteraars in de Carolus Borromeus-kerk pakkender overkwam dan de verklanking van de passie, had verschillende oorzaken. In het oratorium kon de componist zijn fantasie meer de vrije teugel laten dan in het zuiver religieuze werk voor de lutherse kerk. Ton Koopman beschikte voor de uitvoering van het oratorium over het Nederlands Kamerkoor, een voortreffelijk beroepsensemble. Michael Scheck moest het rooien met degelijke en enthousiaste muziekliefhebbers. Beide dirigenten hielden er hun eigen visie op na: Koopman opteerde voor een dynamisch-expressieve aanpak zonder evenwel in een romantische overdrijving te vallen; Scheck was gereserveerder en