Nederlandse theater van dit ogenblik ten volle: Hitchcocks Driesprong van Art en Pro, geschreven door Frans Strijards, die daarvoor de Vlaams/Nederlandse Toneelschrijfprijs ontving, en Sardou-Wilde-Shaw van toneelgroep Discordia. Beide produkties hadden wat de stijl betreft zekere overeenkomsten. Ze waren spits, intellectualistisch, ironisch, met afstand gespeeld, op woord en dialoog gericht. Het was ook duidelijk toneel over toneel; toneel dat de mechanismen van toneel wil blootleggen en de toeschouwer bewust wil laten blijven van wat er op het toneel gebeurt. Dat laatste ging voor Discordia nog meer op dan voor Art en Pro.
Wat me aan Discordia, dat we toch wel enigszins mogen identificeren met regisseur-bewerker Jan Joris Lamers, vooral opviel, was de humor waarmee één en ander benaderd werd. Was vroeger bij het Onafhankelijk Toneel, toch ook oorspronkelijk een initiatief van Lamers, zo'n op zich zeer boeiend experiment als het door elkaar spelen van drie stukken waarschijnlijk op een avondje verveling uitgelopen, nu boeide iedere minuut. Dit kwam niet in het minst door het goede spel van acteurs als Ditha van der Lindern, Lamers zelf en Titus Muizelaar die bij uitstek de kunst verstaan om in hun acteren de ironie weer te geven van ‘de oorspronkelijke stukken nu gespeeld’, dan wel de knipoog bij de diverse overgangen van het ene stuk naar het andere. Het is alsof ze tegelijkertijd hun genegenheid voor de gespeelde stukken kunnen uitdrukken en hun verbazing over zoveel gekte bij elkaar. Daarnaast is er natuurlijk voor het publiek het zoekplaatje: wat is wat, wie hoort bij wie, wat gebeurt er eigenlijk? Waarschijnlijk tamelijk slappe verhaaltjes krijgen een zekere spanning nu het zo lang duurt voor de situaties enigszins duidelijk worden, de stukken hier en daar door elkaar gaan lopen omdat ze zo op elkaar lijken (verhoudingen, onbekende vaders, mislukte huwelijken, malafide huisvrienden, natuurlijke kinderen, keurige dialogen) en de voortgang van ontwikkelingen een staccato karakter krijgt door de voortdurende onderbrekingen.
De spanning in Hitchcocks Driesprong komt vooral door een soort ontwijkend gedrag van het stuk. We zijn getuigen van een familiebijeenkomst. De verschillende familieleden lijken allen uitstekend te weten waar het om gaat, welke gespreksonderwerpen dienen te worden vermeden, wat in principe wel en wat in principe niet gedaan moet worden en wie er beter niet met wie alleen kan blijven. Wij, de toeschouwers, weten echter niets en moeten langzamerhand achter de situatie, het verleden, de problemen en conflicten komen. Hetgeen natuurlijk nooit helemaal lukt. Het is de typische thrillersituatie, waarbij iemand - de detective, de misdadiger, de verteller - meer weet dan toeschouwers. Het verschil met de doorsnee thriller is echter dat bij Art en Pro aan het eind niet alles duidelijk wordt; en ook dat essentiële informatie zeer terloops te voorschijn komt. Dit laatste is een anti(-thriller)effect, omdat in het originele genre de spanningsopbouw naast onthullingen een essentieel element is.
Ronduit verrassend was de solo-voorstelling Rinus door Marien Jongewaard. In niets herinnerde dit solo-stuk aan de manco's van het traditionele eenmans- of (vrouws)theater. Dat laatste is vaak monotoon, gemaniëreerd en plaatjes bij praatjes.
In Rinus wisselden de stemmingen elkaar af, waren de emoties doorleeft en stond het acteren ondanks de lappen tekst, op de eerste plaats.
Rinus is een soort emotionele reconstructie van flarden uit het leven van Marinus van der Lubbe; het stuk poogt absoluut geen historische reconstructie tot stand te brengen. Een terechte keus omdat het instrument toneel nu eenmaal veel beter bij de eerste mogelijkheid aansluit.
Het grootste deel van Rinus wordt dan ook in beslag genomen door een soort monolooginterieur van de figuur Rinus. Hierin zet hij zijn beweegredenen uiteen, hierin geeft hij verslag van de gebeurtenissen. En dit alles op een volstrekt naïeve, enigszins verwarde wijze, maar met een duidelijk aanwezige menselijke warmte en idealisme. De mythe van de eenvoudige volksjongen wordt in stand gehouden. Jongewaard geeft die figuur op volstrekt overtuigende manier gestalte; soms gebeurt het op het sentimentele af maar men zou kunnen zeggen dat dat soort dweperige emotionaliteit past in de belevingswereld van de hoofdfiguur. Hij weet in ieder geval de oprechtheid en naïeveteit over te brengen.
Rinus wordt in- en uitgeleid door een prostituee-achtig type, ook Jongewaard, die tegelijkertijd muze en moeder van Rinus lijkt te zijn. Het geeft het stuk een noodlotsgedachte; de goden lijken neer te zien op de kleine, idealistische mens Rinus en hoe deze zijn ondergang tegemoet gaat. Tegelijkertijd is deze muze zeer verlopen en van hetzelfde emotionele niveau als Rinus. Dat geeft een bijzondere kijk op de godenwereld en de wereld van de voorbeschikking.
Wat deze drie laatste toneelstukken, Rinus, Hitchcocks Driesprong en Sardou-Wilde-Shaw gemeen hebben is dat zij van de toeschouwer eisen dat deze actief mee doet met de voorstelling. De toeschouwer krijgt de brokstukken en moet daar zelf zijn verhaaltje van maken. Het verhaaltje wordt niet verteld. Doorgaans krijgen we een visie van binnenuit. De toeschouwer staat niet meer buiten het stuk maar is er wat zijn perspectief betreft in opgenomen.
Dat uit dat experiment ook nog leuke voorstellingen rollen is een verdienste van het Nederlandse toneel van dit ogenblik. Het Theaterfestival bood de mogelijkheid dit in twee weken tijd, dus heel snel, te constateren.
Paul van der Plank