Ze hadden elkaar jaren eerder leren kennen op het Gentse instituut, maar te Brugge werden de contacten veel nauwer, vooral toen bleek dat in geest, gemoed en werk sterke verwantschappen aanwezig waren. Van Severen woonde dicht bij de abdij, ontving vaak zijn vriend of kwam op bezoek in het atelier van de benedictijn. Daar hij nogal klein behuisd was en bezwaarlijk werk van groot formaat kon uitvoeren, kreeg Dan dank zij Van Doorslaer de kans over een ruim atelier in het klooster te beschikken.
Na het ontstaan van de Plusbeweging te Gent, vond Etienne van Doorslaer veel waardering voor zijn werk in dit centrum dat tijdens de periode 1966-'71 de stijlvolle omgeving en de constructivistische kunst krachtig heeft gepromoveerd. Vooral Yves De Smet en Amedée Cortier prezen het werk van de benedictijn, geheel terecht, want het was tot volledige ontwikkeling gekomen en had zich onder de talrijke uitingen van de geometrisch construerende richting een heel eigen gezicht verworven. Stelt dit werk door zijn ascetische geest hoge eisen aan de kijker, wegens zijn compositorische en picturale kwaliteiten verdient het beslist ruimere erkenning.
Het is heel moeilijk met woorden de lezer een idee te geven van het gezicht van die doeken, omdat Van Doorslaer voor alles de schilder is van het licht.
Met behulp van verfijnd aangebrachte lijnen omschrijft de schilder eerst een paar elementaire geometrische figuren. Rechthoek, vierkant, ruit, ovaal, cirkel, een boog worden op zichzelf aangewend of twee van die grondvormen worden gecombineerd. Door de eenvoud van het geometrische lijnenstramien is de oppervlakte slechts in enkele weinige, heel duidelijk omschreven velden ingedeeld. In het recente werk voert Van Doorslaer de reductie nog verder door en verdeelt hij het vlak met een paar strepen of brengt hij gewoon horizontale stroken naast elkaar aan over de volle hoogte van het doek.
Schrijven over een niet-figuratief kunstenaar betekent onder meer de voedingsbodem proberen te ontdekken van waaruit de afbeelding is gegroeid. Want een voorstellingloze afbeelding ongeacht of ze als geometrisch-constructivistisch of als lyrisch-spontaan wordt gekenmerkt, groeit volgens spirituele, psychologische, visuele en emotionele achter- en ondergronden. Soms lijkt het alsof bij de compositie van bepaalde werken de kunstenaar van het absolute nulpunt - d.i. het volkomen ongerepte tweedimensionale doek - vertrokken is en gewoon al doende de opbouw tot stand bracht. Toch zullen bij dit ‘gewoon al doende’ bezigzijn ongetwijfeld een groot aantal agerende en op elkaar inwerkende psychische elementen hun invloed, zij het dan heel vaak onbewust, laten gelden.
Etienne van Doorslaer, werk uit het midden van de jaren zeventig (foto Blue Studio).
Van die existentiële, het werk bevruchtende achtergronden vernemen we iets, als we enkele uitlatingen van Etienne van Doorslaer citeren.
‘Niet-kunstenaars spelen bij mij een even grote rol: Julienne, een buurvrouw, Arthuro, een jonge Mexicaan en zijn moeder, Pater Yank in Californië en mijn broeders op de abdij.’
‘Mijn leven, hier in de abdij, leidt rechtstreeks of onrechtstreeks mijn werk. Ook de ontmoeting met mensen, met om het even welk voorwerp, brengt mij meer en meer tot soberheid en eenvoud in mijn oeuvre.’
‘Mijn werk steunt niet op toepassing van getal, maat, regel of wet. De vormen ontstaan uit wat ik rondom mij zie of hoor, b.v. het ritme van de radiators, de balken, de baren van de zee, de stenen in een muur of vloer, de tuinen en zeker “de architectuur”.’
‘Dit citaat van Bernardus van Clervaux is erg mooi: “Geloof in mijn ervaring: in bossen vind je heel veel van wat niet in boeken staat; bomen en rotsen leren je wat meesters je nooit bijbrengen”.’
Hierboven schreven we al dat het licht het eigenlijke thema is van die rustige, monochrome en heel zuivere composities. Door de kleur en de technische uitvoering bereikt de schilder zijn doel. Het wit is in alle werken de hoofdkleur. Van Doorslaer plaatst het naast andere tonen van wit of naast witten die heel even door blauw of rood zijn beïnvloed. Het opvullen van de vlakken gebeurt door middel van kleine, dicht naast elkaar liggende dotjes verf, zodat een nauwelijks merkbaar reliëf ontstaat.
Zacht stralend komt het licht uit die monochrome witte doeken, terwijl de even verhoogde verfmaterie het natuurlijke licht gelijkmatig over het vlak verdeelt. Zo is er een nauwkeurig evenwicht tussen het geven en het krijgen, tussen de straling van het geschilderde object en de uit de ruimte opgevangen lichtmaterie.
Een doek van Etienne van Doorslaer fungeert als lichtgever en lichtvanger. Het is in de volle zin van het woord een meditatieobject. Het leidt ons, als een moderne icoon, van het zien tot het schouwen, van het kijken tot het rusten-in.
Jaak Fontier