Ons Erfdeel. Jaargang 31
(1988)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 754]
| |
twintig jaar verslaggeving betekent niet alleen een historische en culturele spiegel van die tijd, het is ook een weergave van een mentaliteit. Dit beeld is uiterst genuanceerd en nauwkeurig dankzij de uitzonderlijke kwaliteit van Karel van de Woestijnes journalistiek, de verscheidenheid van de onderwerpen, de spitse pen en niet in de laatste plaats dankzij het doordringende observatievermogen waarmee de bijdragen geschreven zijn. Van de Woestijne had in 1906 al Het Vader-huis (1903), De Boom-gaard der Vogelen en der Vruchten (1905) en ook kritieken en reportages in tijdschriften gepubliceerd. Hij was als journalist en kunstcriticus van meetaf aan anders dan de afstandelijke, egocentrische en buitenaardse dichter Van de Woestijne. Met een onderbreking van anderhalf jaar wegens de Duitse censuur in 1917 en 1918, bleef hij tot aan zijn dood in 1929 bijdragen in de NRC publiceren. Zijn beschrijving van het grootstadsleven te Brussel tijdens de Eerste Wereldoorlog werd door de hoofdredacteur van die tijd ‘het sieraad van de courant’ genoemd. Emmanuel de Bom, die in 1928 enkele belangrijke essays uit de tweeduizend bijdragen wilde samenbrengen, kwam tot de conclusie dat hij eenvoudig alles had moeten overschrijven. Hij formuleerde de wens ‘dat de dag komt, dat we eens uitgevers zullen rijk zijn, die begrip genoeg zullen blijken te bezitten, om de pure schoonheid, in al dat schijnbaar los daarheen gestuurde proza uit het broze krantenpapier op te delven: er zijn daar kostbare bundels uit te vergaren’. In 1986 verscheen deel I, in 1987 deel II en dit jaar zal deel III verschijnen van Karel van de Woestijne. Verzameld journalistiek werk, ingeleid en uitgegeven door prof. Ada Deprez. De volledige publikatie door het Cultureel Documentatiecentrum van de Rijksuniversiteit te Gent zal tien Deleu van elk 700 bladzijden beslaan. Elk deel bevat een register van ‘Personen en Zaken’.
Karel van de Woestijne (1878-1929).
Het gezamenlijke register in deel 10 zal ook per trefwoord een beknopte identificatie geven. Na het inleidende woord van A. Deprez komen in deel I 117 bijdragen voor van juli 1906 tot juni 1907, in deel II zijn dat 128 bijdragen van juni 1907 tot januari 1909 en voor deel III 131 artikelen van februari 1909 tot september 1910. Van deze bijdragen zijn er slechts enkele opgenomen in het Verzameld Werk (ed. Minderaa, 1950) of in Journalistiek (1960). We kunnen hier dus wel van een ontdekking spreken. De publikatie volgt de chronologie. Men had even goed per vakgebied kunnen werken: Belgische politiek, Vlaamse cultuurevenementen, kunstkritische essayistiek, muzikale kroniek, in memoriams. In elk vakgebied geeft Karel van de Woestijne oordelen, getuigenissen en details die men nergens anders vindt. De frequentie van zijn artikelen bedroeg in het begin drie per week. Ze daalde tot twee en na de oorlog tot één per week. Het muziekleven in Brussel stond in die jaren op Europees niveau en Van de Woestijne nam deel aan het leven in de Munt. Hij begreep de opkomende moderne smaak van de avant-garde en maakte ironische, speels-vrolijke toespelingen op de meer conventionele smaak. Het is ook de tijd waarin 's winters te Gent en te Brussel en 's zomers in Oostende de kunstenaars uit de kringen van ‘Les XX’ en de | |
[pagina 755]
| |
Latemse school tentoonstelden. In zijn verslagen wees Van de Woestijne op het vernieuwende karakter en analyseerde het scherp. Ook over het Vlaamse muziekleven, met o.a. Peter Benoit en Tinel, geeft hij vele details. Na zijn enthousiasme in 1907 voor Maeterlinck merkt hij al in 1910 de funeste invloed van Maeterlincks vereenvoudigde dramaturgie op de epigonen. Uit deze publikaties krijgen we de indruk dat Van de Woestijne letterlijk overal is geweest. Dit geldt zowel voor grote volksfeesten in Vlaanderen, de opvoeringen van Starkadd of de Rubenscantate, als de verslagen over het 29ste Nederlands Taal- en Letterkundig Congres te Brussel in 1906, een voordracht van Pol de Mont over Frans-Vlaanderen in 1909, de tentoonstelling van het Gulden Vlies in 1907, enz. De meer dan 30 bijdragen over de Wereldtentoonstelling (1910) te Brussel geven een tijdsbeeld van Brussel vóór de Eerste Wereldoorlog. Het beheerste en onvoorwaardelijke flamingantisme van Van de Woestijne vindt men voornamelijk in de politieke verslagen en in de In Memoriams die op zichzelf een bundeling waard zijn. In de opstelling over taalwetgeving, het onderwijs en het leger staat zijn flamingantisme op eenzelfde hoogte als zijn sociale betrokkenheid in discussies over de mijnwet, de arbeidsregeling, kinderen vrouwenarbeid, de achturige werkdag, sociale en ziektevoorzieningen. Van de Woestijne was stenograaf in het parlement en daardoor zijn zijn kritieken betreffende politici, hun houding en de besprekingen in het parlement echte ooggetuigeverslagen. De publikatie van dit journalistieke werk is in dit opzicht ook belangrijke historische documentatie. Vanaf 1911 was hij bovendien ambtenaar op het ministerie van Kunst en Wetenschappen, in 1918 werd hij onderdirecteur en eind 1920 kabinetssecretaris van minister Jules Destreé. In 1920-1921 wordt Van de Woestijne hoogleraar voor Nederlandse literatuur te Gent. Vanaf dat ogenblik schrijft hij nog vrijwel alleen kritieken over kunst te Brussel. Voor de politieke verslagen wordt hij vervangen. Literaire besprekingen van zijn hand vindt men niet in de NRC. Karel van de Woestijne schreef ze voor De Gids, Dietsche Warande en De (Groene) Amsterdammer. Maar in de verschillende huldigingen en In Memoriams die hij voor de NRC schreef, vindt men toch veel informatie over literatuur en schrijvers.
Nicole Verschoore ada deprez, Karel van de Woestijne. Verzameld Journalistiek Werk, Delen I, II en III, Cultureel Documentatiecentrum van de Rijksuniversiteit Gent (Rozier 44, B-9000 Gent. |
|