Franse wijze niet-opengesneden verkocht: met een mesje diende men zich een weg door het privé-domein te banen. In 1974 (vanaf nummer 26) verdween die bibliofiele statigheid evenwel, voornamelijk omdat te veel boekhandelaars de door lezers onhandig geopende exemplaren retourneerden... Als broers en zussen staan nu dus honderdvijftig Deleu bij elkaar. Dat maakt de familie hecht en sterk, ofschoon er drie pleiade-achtige begeleiders tussen zitten: de nrs. 43 (Schrijvers over zichzelf, 1978), 108 (Privé-Domein 1966-1984) en 151 (Ik herinner mij, 1988). Voor wie het hele privé-paradijs wil verkennen of verzamelen zijn dit onmisbare ‘reisgidsen’.
De geluksstaat van Privé-Domein kan uiteraard niet alleen worden verklaard uit de voyeuristische lust van duizenden om geheimen te achterhalen, fluistercampagnes bevestigd te weten, sluiers opgelicht te zien. Ook door haar uiterlijk heeft de serie alom respect afgedwongen. Mij zijn vele reeksen bekend, maar géén is zo opvallend ongekunsteld, tijdloos én ingenieusverzorgd als Privé-Domein. Het meest opmerkelijke aan de vormgeving is de boekomslag: in een qua kleur wisselend kader (opnieuw ter verzinnebeelding van het begrip ‘privé-domein’) plaatst Kees Kelfkens (1919-1986) op Simili Japon een bijgetekende, soms van een achtergrond voorziene historische foto; in contrasterend zwart en zo klein mogelijk prijken in de linkerbovenhoek de titel en de naam van de auteur; omdat een boekomslag tegelijk affiche en verpakking is, worden nooit meer dan twee kleuren (plus het zwart van de schreefloze belettering) gebruikt; die kleuren hebben te maken met de boeken zèlf en proberen de inhoud, aard en sfeer van elke publikatie zo goed mogelijk uit te stralen: paars is nog altijd rooms, dat werd dus de kleur voor Mary McCarthy's Herinneringen aan mijn roomse jeugd; August Strindbergs Inferno kreeg de kleuren van het vuur; bij Louis Ferdinand Céline's Brieven aan vriendinnen past een gifgroen, en bij Konstantin Paustovskij's De sprong naar het Zuiden een mediterraan blauw. Dat Kelfkens, thans opgevolgd door Marjo Starink, op basis van dat ene stramien 150 originele boekontwerpen heeft gemaakt, is een zeldzame prestatie.
Wat is er méér in de presentatie dat zich onderscheidt? Het smalle formaat (11,5 × 19,5 cm), de matte kleuren, de ouderwetse boekdruk, een leesbare Bembo op crêmekleurig gevergeerd papier, de sprekende hoofdregels bovenaan de bladzijden (‘running headlines’), in het buitenland voor bellettrie gebruikelijker dan bij ons) én - als een laatste symbool van beslotenheid - de paginacijfers tussen haakjes. Omdat er in al die jaren nauwelijks iets aan de familietrekken van Privé-Domein is veranderd, heeft de reeks ook in visueel opzicht grote bekendheid gekregen.
Samenvattend zou je kunnen zeggen: Privé-Domein is een voornaam geslacht met grote aanhorigheden, verspreid over de hele wereld, maar met telgen hoofdzakelijk op het Europese en Russische continent. Zoals eenieder in zijn familie zwagers of aangetrouwde neven heeft die hij nauwelijks kan luchten - je hebt de indruk dat ze maar wauwelen - zo zijn er óók in deze gevarieerde autobiografische waaier geschriften waar je niet mee wegloopt. Ik noem: Botho Strauss' Paren, passanten, Het IK, heroïsch-individualistische dagboekbladen van Lodewijk van Deyssel, Hans van Stratens De omgevallen boekenkast (in plaats daarvan zag ik liever de schitterende brieven van Jeroen Brouwers in zijn Kroniek van een karakter en de memoires van Victorine Hefting en Marguerite Yourcenar, nu respectievelijk door Hadewijch, Bert Bakker en Johan Polak uitgebracht).
In Privé-Domein vindt men in elk geval zoveel méér goed geschreven, boeiende levensverhalen, dat het gewoon ondoenlijk is om tot slot de titels van betekenis op een rijtje te zetten. Maar het allerbelangrijkste in mijn ogen is de (tweede, of ‘kleine’) Russische bibliotheek (nààst de ‘grote’ van Van Oorschot) binnen Privé-Domein, bestaande uit werk van zowel klassieke als moderne, zowel loyale als dissidente Russische schrijvers: b.v. de door Wim Hartog vertaalde zes à zeven volumes van Konstantin Paustovskij (1892-1968), die de tijd van de Eerste Wereldoorlog, de Russische revolutie en de jaren twintig schetsen én de vijfdelige autobiografie van Alexander Herzen (1812-1870): Feiten en gedachten, vertaald en van commentaar voorzien door de doyen van de Nederlandse slavisten: Charles B. Timmer. Behalve aan die ongemeen rijke teksten denk ik met heimwee terug aan de uren van stilte die ik, gefascineerd door de onveranderd gebleven menselijke problematiek en de directheid van stijl, heb doorgebracht, lezend in de Herinneringen van Anna Grigorjevna aan haar man Dostojewski, het Dagboek van Sofia Behrs, die in 1862 trouwde met de zestien jaar oudere graaf Lev Tolstoj, de brieven van Gustave Flaubert aan Louise Colet en talloos veel anderen, het geheime dagboek van de puritein Samuel Pepys, de terugblik op het leven van Claire Goll en Lou Andreas-Salomé, het journaal van de gebroeders De Goncourt en dat van Jules Renard, die op 28 januari 1901 het volgende noteerde: ‘Opgesloten achter een grote golvende harp een meisje dat met haar vingers aan de tralies van haar kooi krabt. Wat zal God, die alles ziet, een plezier hebben?’
Als er hierboven een hemel bestaat, dan hoop ik dat de 150 Deleu van Privé-Domein er in de bibliotheek zullen staan.
Luc Decorte