| |
| |
| |
Cyriel Buysse in Duitsland
Luc Van Doorslaer
LUC VAN DOORSLAER
werd geboren te Wilrijk in 1964. Studeerde Algemene Literatuurwetenschap aan de K.U. Leuven en is licentiaat vertaler (Nederlands-Duits-Italiaans). Is medewerker voor Nederlandse Studies aan de Universiteit Duisburg (BRD). Publiceerde enkele bijdragen in ‘Wij bloeien maar bloeien vergeefs - poëzie in Vlaanderen 1945-'55’, onder redactie van H. Brems en D. de Geest (1988).
Adres: Kriekeboomlei 10, B-2610 Wilrijk
Cyriel Buysse is een naturalist, beweren de meeste overzichten van onze letterkunde. Daarbij wordt dan verwezen naar enkele van zijn eerste, meest opzienbarende en voor die tijd schokkende werken, zoals Het recht van de sterkste, De biezenstekker en Schoppenboer. Het merendeel van Buysses oeuvre (grosso modo na 1900) wordt echter buiten beschouwing gelaten, terwijl dat eerder blijk geeft van een veel bezadigder realisme (zelfs met idealistische trekken) en een minder eenduidige maatschappelijke stellingname (op Het gezin Van Paemel in 1902 na).
Naturalistisch of realistisch, Cyriel Buysses schrijfdrang vloeide niet zozeer voort uit puur artistieke aspiraties, maar vertoonde een sterke parallellie met sociaal-politieke (wan)toestanden in zijn persoonlijke leefwereld. Deze vaststelling rechtvaardigt een onderzoek naar de receptie van Buysse in een rigide, conservatieve en extreem-burgerlijke samenleving als het Duitse Keizerrijk van rond de eeuwwisseling.
| |
Duitsland in verandering
Dat Buysse in eerste instantie beïnvloed werd door de heersende literaire stromingen in Frankrijk, hoeft geen betoog. Niet enkel politiek en economisch, ook artistiek gezien ondervond het in hoofdzaak francofone België van rond 1900 invloed van de lijnen die door de grote zuiderbuur werden uitgezet. In zijn omvangrijke studie, nog steeds zowat het enige synthetiserende werk over Buysse, toont van Vreckem de relevantie van deze bron voor de auteur aan.
De contacten van Buysse met het Duitstalige cultuurgebied waren heel wat oppervlakkiger en sporadischer. Ze beperkten zich tot herhaalde reisjes naar Zwitserland en bewondering voor Gerhart Hauptmanns toneelstuk Die Weber, dat Buysse waarschijnlijk reeds in 1896 in Gent opgevoerd zag (cfr. Van Vreckem). Ook het succes van zijn boezemvriend Maurice Maeterlinck in Duitsland kon Buysse niet verzoenen met de mentaliteit van de oosterbuur. Naarmate de Eerste Wereldoorlog naderbij kwam, nam die afkeer steeds maar toe.
Reeds het Pruisen van Bismarck kende een pijlsnelle industriële ontwikkeling, die echter niet gepaard ging met sociale vooruitgang. Integendeel, elke tendens tot liberalisering of tot emancipatie van de arbeidersklasse werd autoritair de kop ingedrukt. Bovendien werden door de oorlogsoverwinning tegen Frankrijk in 1871 ook de nauwelijks nog latent aanwezige nationalistische gevoelens aangewakkerd, wat de Pruisische maatschappelijke or- | |
| |
dening moest bestendigen. Het post-Bismarcktijdperk, de Wilhelminische Zeit, trok die lijn van een bewust geaccentueerde klassenmaatschappij verder door. Ook hier werden vooral de belangen van de bourgeoisie behartigd.
De tegenstand die de arbeiders en de socialistische beweging op sociaal gebied ondervonden, vertoonde gelijkenis met de belemmeringen voor de kunstenaar op het creatieve vlak. Rothmann haalt deze toestand aan in zijn overzicht van de Duitse letterkunde: ‘Door middel van de socialistenwetten (1878) verhinderde Bismarck de organisatie van de arbeiders, die, ondanks de eerste sociale wetten, steeds meer verarmden. Onder de burgerij heerste economische welvaart, maar tegelijkertijd verkommerde de cultuur in bekrompenheid en epigonendom’.
Onder deze omstandigheden werd het Hegeliaanse idealisme steeds meer in de vergeethoek gedrongen door de marxistische maatschappijvisie en door de milieutheorie van Hippolyte Taine. Het naturalisme volgt, in Duitsland vooral door toedoen van Arno Holz, Johannes Schlaf en Nobelprijswinnaar Gerhart Hauptmann.
Bijna gelijktijdig beginnen echter ook het impressionisme en het symbolisme aan hun opmars. Ook deze stromingen ageerden tegen het unilaterale economisch-burgerlijk denken van de voorbije decennia.
| |
Vertaalrage
Kort na de eeuwwisseling blaakte het culturele leven weer van inventiviteit en geestdrift. Temidden van deze overgang van epigonisme naar modernisme ontstond een brede internationaliseringstendens, waarvan een ware hausse in de vertaalactiviteit ook deel uitmaakte. De Nederlandstalige literatuur werd plots au sérieux genomen, en vooral Multatuli, Couperus en Heijermans kenden een relatief grote verspreiding.
Cyriel Buysse (1859-1932).
Ook Cyriel Buysses werk werd in een beperkte periode eensklaps gretig vertaald. Holländische Dorfgeschichten, een vertaling van Rhea Sternberg uit 1909 stond op zichzelf, maar tussen 1916 en 1918 verschenen opeenvolgend Flämische Dorfgeschichten (1916), Geschichten aus Flandern (1917), Ein Löwe von Flandern (1917), Arme Leute, Geschichten aus Flandern (1918) en Rose van Dalen (1918), allemaal vertaald door Georg Gärtner.
Eerst en vooral dient opgemerkt dat Buysse zelf allesbehalve opgetogen was over deze ogenschijnlijke populariteit bij de ‘vijand’. Tot tweemaal toe negeerde hij een vraag tot toelating voor vertaling uit Duitsland, omdat hij gewoonweg weigerde te antwoorden aan Duitsers. Tot dusver is trouwens nog niet dui- | |
| |
delijk wie precies die Georg Gärtner was, de vertaler die wel presentexemplaren opstuurde, maar de auteur op die manier tegen zich in het harnas joeg. Temeer daar hij zijn vertalingen steeds vergezeld liet gaan van het opschrift Berechtigte Übertragung. Was Gärtner eenvoudigweg een hartstochtelijke Buysse-fan, of speelden ook andere, buiten-literaire elementen een rol? De meeste Nederlandstalige auteurs werden in Duitsland geïntroduceerd en vertaald door Nederlanders of door Duitsers die lang in onze contreien geleefd hadden. Het geval-Buysse is van compleet andere aard. Bovendien wijst een nader onderzoek van de periode en de keuze van de vertalingen op dieperliggende, waarschijnlijk politieke motieven.
In de romanproduktie van Buysse wordt niet zelden een scheidslijn getrokken tussen Schoppenboer (1898) en 'n Leeuw van Vlaanderen (1900). Vóór die grens liggen de meeste naturalistisch geïnspireerde werken, nadien volgen thematisch complexere romans, op het eerste gezicht vaak vol tegenstrijdigheden en ambiguïteit. Hoewel Buysse vooral bekend raakte door de brute zeggingskracht van zijn eerste creatieve jaren, koos Gärtner niet toevallig voor 'n Leeuw van Vlaanderen en Rozeke van Dalen. Enerzijds zijn beide romans niet volledig in tegenspraak met het beeld van Buysse als naturalist (want ze vertonen allebei oplaaiende momenten van sociaal engagement of striemende maatschappijkritiek), anderzijds waren ze ook in te passen in de toenmalige traditionalistische literatuuropvatting en denktrant. Zo vertoont Rose van Dalen een tweeledige structuur: het eerste deel bezit heel wat (triviaalliteraire) kenmerken van de Heimatroman, het tweede deel plaatst daartegenover een bikkelhard, meedogenloos realisme. Zij houden mekaar in een uitgebalanceerd evenwicht. Ein Löwe von Flandern is een politiek-idealistisch boek met duidelijke nationalistische accenten voor wie die er in wenst te zien (maar uiteindelijk oneindig veel gecompliceerder dan dat, naar mijn mening zowat de meest intrigerende Buysse-roman). In allebei zijn er dan ook bruikbare elementen voorhanden om Buysse te benutten voor de verspreiding van ideologisch conservatieve en nationalistische denkbeelden.
‘Maar die romans, die in Duitsland doordrongen (...), versterkten de indruk nog van een literatuur, die met haar overvloed aan moraliserende en didactische tendensen, onoverkomelijke breedsprakerigheid en haar “endlosen Variationen für den Hausbedarf” bekend stond’. De andere vertaalde werken van Buysse schijnen deze stelling van Vanrusselt te bevestigen. Wat uit het Nederlands in het Duits vertaald werd, beantwoordde grotendeels aan het diep-ingewortelde beeld van een gezapige maar plichtsbewuste samenleving. De moeizame penetratie in het buitenland van vernieuwende literaire stromingen hing bovendien ook samen met de vaak moeilijke toegankelijkheid en vertaalbaarheid van de werken (bijvoorbeeld de Tachtigers). De Vlaamse literatuur in het bijzonder werd ook nog tijdens de Eerste Wereldoorlog geassocieerd met landelijke verhalen en novellen, en ook Buysse wordt in dat vooroordeel ingepast. De titels Arme Leute, Flämische Dorfgeschichten en Geschichten aus Flandern schijnen reeds een soort medelijden te willen opwekken bij de Duitse lezer in volle industriële ontwikkeling, een vorm van heimwee naar het kleinschalige bij de grote wereldburger.
| |
Waardenverschuiving
Zeker bij een gevoelig man als Buysse, die zich tot doel gesteld had op een krachtdadige manier sociaal onrecht aan te klagen, moet deze vervlakking van de thematiek een wrange smaak nagelaten hebben. In eigen land noopte de voorzichtigheid hem tot matiging en relativering van politieke standpunten, in Duitsland werd die accentverschuiving doorgetrokken:
| |
| |
Titelpagina van ‘Flämische Dorfgeschichten’ (1916), vertaald door Georg Gärtner.
het sociale engagement raakte ondergeschikt aan de epiek van het rurale. Zo schreef de recensent van de Münchner Neueste Nachrichten over Flämische Dorfgeschichten: ‘Cyriel Buysse ist jedenfalls ein Dichter, der freudig aus der Wirklichkeit schafft. Seine Dorfgeschichten sind echt, es ist kein unnatürlicher Strich in diesen holzschnittmäßigen Charakterstudien’.
Gelijksoortige omvormingen waren in deze periode te bemerken bij besprekingen van bijvoorbeeld Teirlinck, Baekelmans en Streuvels. Het poëtisch-creatief uniek karakter van elke tekst afzonderlijk werd naar de achtergrond geschoven. Literaire teksten waren enkel manifestaties, geen constitutieve elementen van een cultuur en een maatschappijbeeld.
De sporadische (mislukte) pogingen van Buysse om in het Frans te schrijven, zijn misschien vanuit deze optiek gedeeltelijk te verklaren. Al het Nederlandstalige werk werd al te gemakkelijk over één kam geschoren, terwijl onze Franstalige landgenoten in Duitsland op hun volle literaire waarde beoordeeld en gewaardeerd werden (zeker tot de Eerste Wereldoorlog). Buysse daarentegen zag zijn werken in het Duitse taalgebied meer ingeschakeld in de sfeer van solidariteit, die bewust tussen de Germaanse volkeren werd gestimuleerd.
Het complexe en ambiguë karakter van vele Buysse-romans was dus duidelijk een mes dat aan twee kanten sneed. De subtiele tweeledigheid en de vermenging van maatschappelijke waarden, kenmerken die zijn boeken ook nu nog genietbaar maken, zorgden ervoor dat Buysse dienstbaar gemaakt kon worden aan de doeleinden van een bourgeois-samenleving als de Duitse rond de eeuwwisseling.
In zijn opstel De konsekratie van de burger bij Cyriel Buysse (Mededelingen van het Cyriel-Buysse-Genootschap II, 1986) merkt Romain Debbaut op, dat Buysses maatschappelijke kritiek beperkt blijft tot de geboortearistocratie, de adel. De ontvoogdingsstrijd van het proletariaat impliceert voor Buysse helemaal geen confrontatie met de nieuwe burgerij, de geld-aristocratie. Integendeel, deze klasse krijgt zelfs een leidende functie toebedeeld: ‘In Buysses maatschappelijk spectrum steekt één bepaalde groep - de eliteburgerij - met kop en schouders boven de andere maatschappelijke groepen uit, daaromtrent kan niet de minste twijfel bestaan. Op elk domein zijn zij de pijlers waarop de maatschappij berust. Niet de geestelijkheid, maar zij streven
| |
| |
Titelpagina van ‘Rose van Dalen’ (1918), vertaald door Georg Gärtner.
de geestelijke en morele verheffing van hun medemensen na (...); zij zijn dus de morele leiders van het volk. Niet de oude kaste van aristokraten, maar zij streven politieke vernieuwing en sociale rechtvaardigheid - of wat dit volgens hen inhoudt - na; zij zijn dus de politieke en sociale leiders van het volk.’ Ongetwijfeld lagen biografische gegevens (Buysses vader bezat zelf een fabriek in Nevele) ten grondslag aan deze selectie bij de verdediging van de arbeidersbelangen. Maar ze biedt ook een supplementaire verklaring voor de welwillende receptie van Cyriel Buysse in Duitsland, een door de geld-aristocratie gedicteerde maatschappij die een weg vond om de auteur een systeembevestigend etiket op te plakken. Niet alleen het landelijk-Vlaamse karakter en de keuze van de vertaler, ook een impliciete ideologische stellingname in zijn romans temperde in Duitsland heel sterk de faam van revolutionair schrijver die de vroege Buysse in zijn vaderland verworven had.
| |
Beknopte Bibliografie:
de vin, daniël, Geschichtliche Aspekte deutscher Rezeption der neueren niederländischen Literatur, UFSAL, Brussel, 1987.
Fragen an die deutsche Geschichte Ideen, Kräfte, Entscheidungen von 1800 bis zur Gegenwart), uitgegeven door de Deutscher Bundestag, 1984.
lange, annemarie, Das Wilhelminische Berlin (Zwischen Jahrhundertwende und Novemberrevolution), Dietz Verlag, Berlin (DDR), 1984.
Mededelingen van het Cyriel-Buysse-Genootschap (3 delen), Gent, resp. 1985, 1986, 1987.
rothmann, kurt, Duitse letterkunde, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1981.
salverda, murk, Niederländische Literatur in deutscher Übersetzung, Presse- und Kulturabteilung der Königlichen Niederländischen Botschaft, Bonn, s.d.
simons, ludo, Vlaamse en Nederduitse literatuur in de 19de eeuw (2 delen), Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, 1982-1985.
vanrusselt, rené, Multatuli in het Duitse cultuurgebied (een receptiestudie), doctoraatsverhandeling Germ. Filol. aan de K.U. Leuven, 1982.
van vreckem, p.h.s., De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse, Studiereeks van het Tijdschrift van de V.V.B. Nr. 2, Brussel, 1968.
|
|