| |
| |
| |
Impressies over de Nederlanden in New Jersey
Walter Prevenier
WALTER PREVENIER
werd geboren in 1934 te Zetzate. Studeerde geschiedenis aan de R.U. Gent en de Ecole des Chartes te Parijs. Hoogleraar aan de R.U. Gent en aan de V.U. Brussel. Gasthoogleraar te Utrecht, Berkeley en Rutgers (V.S.). Publiceerde o.m. ‘De leden en de staten van Vlaanderen’ (1961); ‘De oorkonden der graven van Vlaanderen, 1191-1205’ (1964-1971) en samen met W. Blockmans, ‘De Bourgondische Nederlanden’ (1983).
Adres: Vlieguit 14, B-9830 Sint-Martens-Latem
De ondergesneeuwde Rutgers Campus in New Brunswick, New jersey, in de kille lentezon van februari 1987. Twee koffers, volgestouwd met Europese middeleeuwen, in de hoop die drie maanden lang hier aan de man te brengen. Een understatement van collegabeschermengel Martha Howell: ‘Je zult je wel meteen thuis voelen’. Haar Volvo stopt aan de voet van een stenen sneeuwman, die Willem de Zwijger blijkt te zijn, daar neergezet uit pure heimwee door enkele van de vele emigrés uit de Lage Landen die dit deel der V.S. sinds de 17e eeuw bevolkten. Het bruinstenen History Department heet zowaar Van Dyck Hall, maar de man die men daarmee vereerde was ‘slechts’ een Rutgers hoogleraar van Nederlandse afkomst.
Henry Rutgers, ook al van Hollandse origine, overlaadde de universiteit in 1825 met zo'n royale gift dat men de naam meteèn herdoopte. De universiteit werd in 1766 gesticht als Queens College, één van de acht prestigieuze 18e-eeuwse colleges in New England. In 1771 verhuisde de instelling naar het toen onbetekenende stadje op de Raritan River. Geldelijke steun kwam van fondsen uit Nederland en van de uitgeweken protestanten van de Dutch Reformed Church. Toekomstige predikanten, die in New jersey sinds 1740 de theologische finesses bijgebracht kregen door privé-onderwijs, staken in Queens algemene cultuur op, ook nadat in 1810 formeel het New Brunswick Theological Seminary werd opgericht in overleg met een analoog instituut in het nabije Princeton. De band tussen universiteit en seminarie is altijd hecht gebleven. De theologen huizen nog steeds in het meest centrale plekje van Rutgers Campus, maar ze stappen nu wel op de vrolijke tonen van een heus Dutch carillon het meest provocerend actuele gebouw van Rutgers binnen: Zwemer Hall. Als ze tenminste niet de klassieke soberheid verkiezen van de 19e-eeuwse Gardner Sage Library, om er in de prachtige collectie theologische en literaire, deels Vlaamse deels Nederlandse, folianten te grasduinen in het daar gekoesterde, unieke brevier van de Broeders van het Gemene Leven van Brussel uit 1480, of in het archief van de Amerikaanse Reformed Church, vol correspondenties in het Nederlands met de Classis te Amsterdam vanaf 1629.
In en rond New Brunswick - voorheen in kleurrijk Indiaans, Ahandewamak - leven heel wat Hollandse protestanten. Het lag, meer nog dan het naburige New York of Pennsylvania, bijzonder strategisch in het hart van het gebied tussen de Hudson en de Delaware, het homeland bij uitstek van de Nederlandse emigranten,
| |
| |
Monument van Willem de Zwijger op Rutgers Campus, symbool van de oude band met de Nederlanden, geschonken door de Holland Society of New York in 1928.
de oudste ‘ethnic minority’ van de V.S. In 1630 riep de Amsterdammer Michael Pauw dit territorium uit tot ‘New Netherland’, en in 1651 sloot de Hollander August Hermans met de plaatselijke Indianen een van die vele contracten voor landexploitatie. De Westindische Compagnie geloofde echter niet in de zaak en investeerde te weinig. Anno 1664 namen de Engelsen er de touwtjes in handen en herdoopten het tot New Jersey. Kaarten van omstreeks 1750 houden het hardnekkig op Nieuw Nederland. In 1761 drukte men te New York nog dominees Ritzema's Ware Vrijheit in het Nederlands. Wie de mentaliteit van dit uit Holland stammende puriteinse wereldje wil proeven, leze in Sage Library het onuitgegeven Nederlandstalige dagboek van Dinah van Bergh, dochter van een Amsterdamse koopman en gehuwd met dominee Jacob Hardenbergh (1736-1790), de eerste president van Queens College in 1785. Een onthullend en ontroerend ego-document over huwelijk, cultuur, geestesleven, heimwee naar Holland, en een hele ‘jardin secret’ van een rijkgeschakeerde persoonlijkheid. Tot het uitgebreide boekenbezit - nu in Sage - van haar man behoorde een handschrift met transcripties van vele vrijheidskeuren der Oude Nederlanden. Jacob, als activist in de onafhankelijkheidsbeweging, gebruikte die teksten voor de concrete redactie van het beroemde vrijheidscharter van de Amerikaanse revolutie, waarbij hij persoonlijk betrokken was als invloedrijk lid van de New jersey Assembly. Hij was intimus van George Washington, die vaak in zijn pastorie logeerde en die één van zijn, weliswaar vele, hoofdkwartieren in New Brunswick had.
In 1776 verklaarde de Hollands-Engelse kolonie New jersey zich samen met twaalf andere onafhankelijk. De Hollandse Republiek was de tweede natie (na Frankrijk) die de nieuwe Amerikaanse republiek erkende. Ambassadeurs werden uitgewisseld. John Adams toog naar Den Haag en liet zijn zoon, de latere Amerikaanse president, in Leiden studeren. De heer Van Berkel werd in de zomer 1782 als gevolmachtigd gezant van de Hollandse Republiek ingehaald in Nassau Hall (!) van de nu nog steeds befaamde Universiteit van Princeton. In New jersey klopte namelijk toen het politiek hart van de nieuwe staat nadat het Congress door spanningen Philadelphia had moeten verlaten. Als goede Hollander sloot hij er prompt een handelsakkoord af. Echt exotisch was ‘New Netherland’ voor Van Berkel beslist niet. Zelfs de Engelse kolo- | |
| |
nisten erkenden dat de Hollanders dit vlakke land hadden gekneed naar het model van de Lage Landen, zo grondig zelfs dat New jersey nu nog steeds de ‘Garden State’ heet. En ongetwijfeld werd hij op zijn tochten langs de niet door God vergeten pioniersdorpen tientallen malen ontroerd telkens als hij op de kerktorentjes tussen Delaware en Hudson een oerHollandse weerhaan ontwaarde, of vanaf de kansel het goede protestantse woord hoorde verkondigen in een met leuke Amerikanismen gekruid Jersey-Dutch. Zelfs vele negers dragen hier vandaag nog Nederlandse achternamen, omdat ze, zoals gebruikelijk toendertijd, genoemd werden naar hun Hollandse meesters. En hoezeer alles ook veramerikaniseerde, toch houdt o.m. de ‘Holland Society of New York’ nog steeds de herinnering aan dit ‘Hollands koloniaal’ verleden levendig.
Ik moet erkennen dat het enkele weken duurde alvorens ik mij de omvang realiseerde van de aanwezigheid van de Nederlanden in New Brunswick. Dit typische industriestadje raakte in verval na Wereldoorlog Twee. Vele fabrieken en arbeiderswijken, die nu juweeltjes zouden zijn van industriële archeologie, werden na jaren verkrotting met de grond gelijk gemaakt. De vele uithangborden van uitgeweken Nederlandse middenstanders die Church Street tooiden, kun je nu nog enkel ontcijferen op vergeelde ansichtkaarten. Waar zijn de in koloniale stijl gebouwde houten huizen gebleven waarin, sinds 1730 een ware kolonie Hollanders vertoefden? Zelfs het huis in Burnet Street waarin de Hollandse emigrantenzoon William Vanderbilt in 1821 geboren werd, lang voor hij een steenrijke spoorwegmagnaat, mecenas en filantroop werd in het nabije New York, bleef niet overeind. Men heeft me verteld dat die andere miljardairs, de Rockefellers, een tijdlang overwogen dit zo typische stadje op te knappen en te maken tot openluchtmuseum van de pionierstijd, maar dat het in 1926 op het nippertje Williamsburg werd. Rechtop staat natuurlijk de in 1703 alhier gestichte Reformed Church, die, met haar kraakheldere witte toren, net zo goed in Purmerend had kunnen staan, met anno 1987 op de zwartgelakte deur fraai de naam geschilderd van een Hollandsklinkende Reverend David Muyskens. Op advies van mijn goede collega Richard McCormick, o.m. de gereputeerde auteur van een geschiedenis van Rutgers University, kuierde ik tenslotte over het weemoedige kerkhof rond de kerk, en ontcijferde met enige inspanning op de scheefgezakte zerken uit de 18e en 19e eeuw familienamen als Voorhees, Van Nuys en Van Dijck, die Rutgers als mecenassen of docenten in de 19e eeuw groot gemaakt hebben. Ze kwamen trouwens ook al voor als ondertekenaars van het eerste stadscharter van New Brunswick uit 1730 dat, net als in het goede oude Hollandse vaderland, strikt verbood op zondag te werken.
Blijft er vandaag nog iets hangen van deze Hollands-protestantse traditie, buiten het theologische seminarie? Rectoren van Amerikaanse universiteiten, dus ook die van Rutgers, zijn nu koele managers die zakenmensen tot sponsoring proberen te brengen met een veel bredere waaier van motieven dan enkel het religieuze, al is die factor in de V.S. niet onbelangrijk. Van een sociale greep en van reële controle van de protestantse clan op de 45.000 studenten en de rest van de stadsbewoners merkte ik bijzonder weinig, noch qua gedragspatroon, noch qua waarneembare promotievormen. Behalve aan de grote autonomie van alle Amerikaanse studenten tegenover hun ouders, schreven mijn discipelen de extra grote openheid in dit deel van de V.S. toe aan de nabijheid van het vrijgevochten New York.
Op een avondlijk tochtje door de binnenstad van New Brunswick waan je je ofwel in een ietwat afgetakeld decor van een B-film uit de jaren vijftig, of in de buurt van N.Y 42nd
| |
| |
De Gardner A. Sage Library van het Theologisch Instituut bevat belangrijke stukken uit de Nederlanden
Street. Drugdealers, vluchtige prostituees en alcoholisten brachten goedmenende collega's ertoe me ten stelligste te ontraden om me er na zonsondergang te voet, op weg naar mijn appartement, doorheen te wagen. In deze hoek van New Brunswick, die inderdaad iets heeft van een Harlem-achtig half-getto van zwarte en Latijnsamerikaanse signatuur, zijn herinneringen aan de Nederlanden volkomen weggevaagd. Maar rond deze kern groeien twee dynamische ‘sites’ die garanderen dat voor het stadje een vrolijker toekomst is weggelegd. En in beide sit(uati)es zijn de Nederlanden present. Enerzijds de grote campussen van Rutgers University. Anderzijds een snel ontwikkelende kern van ondernemingen, banken en een Hyatt-hotel in de buurt van het 19e-eeuwse stationnetje.
Het middelpunt van deze tweede groeipool is het gigantische farmaceutische bedrijf Johnson and Johnson - wereldwijd beroemd om o.a. zijn babypoeder - dat in de 19e eeuw hier opgezet werd. Het bedrijf breidde zich uit over de hele wereld en wat hier bleef waren ‘slechts’ de brains en het commerciële
De drogist Van Pelt in het verdwenen New Brunswick.
hoofdkwartier, waar de scenario's geschreven worden voor de marketing en de creatie van nieuwe produkten. Een van deze ‘scenarioschrijvers’ is de Kempische Vlaming Bert Van Deun, jaren geleden begonnen bij het Vlaamse topbedrijf Janssen Pharmaceutica, toen Dr. P. Janssen, ere-doctor van de R.U.Gent, startte met zijn vermetel avontuur. Janssen bracht met zoveel commerciële feeling spectaculairnieuwe geneesmiddelen op de markt, dat de Amerikanen met hun neus voor talent er niet omheen konden. Het leidde enkele jaren geleden tot een huwelijk tussen de twee bedrijven uit Beerse en New Brunswick: de eerste zorgden voor de know-how en research-ervaring, de tweede voor pre-Wall-Street-crash-dollars en marketing. Heel handig wist Dr. Janssen de autonomie van het Kempische researchcenter grotendeels te behouden, door de oprichting op 17 maart 1987 van de ‘Janssen Research Foundation Worldwide’, met dr. Paul Janssen als voorzitter. Deze wist te bedingen dat een aantal van zijn mensen een voet in huis kreeg in het zusterbedrijf Johnson and Johnson. Eén van hen, Bert van Deun, is op
| |
| |
weg door te stoten naar de top manager-functie van Johnson and Johnson. Waarom werd Van Deun een van de vele brain-drain mensen, waarvan een BRT-reportage uit oktober 1987 er enkelen aan het woord liet? De Amerikaanse zakenwereld èn universiteit staan wijd open voor de realisatie van ambities en creativiteit, iets waarover men in Europa nauwelijks dromen durft. De grootschaligheid is een factor, maar ook de frontier-mentaliteit: de onbe
grensde bewondering voor de durvers, de ‘winners’ en de talentrijken. Het zalige gevoel dat de exceptionele inspanning beloond wordt met een even uitzonderlijke sociale status, en met extra-inkomsten die niet afgeroomd worden door een agressieve fiscus.
Aan de universiteit zijn, nog steeds, mooie kansen weggelegd voor gemotiveerde en strijdlustige Vlamingen en Nederlanders. De talenkennis is een troef, en voor een aantal sectoren - zelfonderschatting is steeds fout - de uitmuntende Europese academische opleiding. Ik heb slechts ervaring met een tiental Amerikaanse universiteiten, maar de meest attractieve (ook voor Amerikanen) liggen nog steeds aan de West en East Coast. Aan beide kusten speelt de stress van het publish or perish, maar ook de opwindende uitdaging van het contact met collega's die op een enkele uitzondering na nog enthousiast zijn over hun job, bezig zijn met het concipiëren van een nieuw boek of een nieuwe theorie, het contact met zestigers die qua mentaliteit jonger zijn dan Europese vijftigers en dan ook probleemloos tot hun zeventigste een ‘audience’ van studenten behouden, hoewel nauwelijks één cursus verplicht is. Mijn eigen twee langere ervaringen in Berkeley (1983) en Rutgers (1987) zijn niettemin heel verschillend. In Berkeley had ik weinig last van academische verplichtingen buiten mijn paar uur les per week. Mede dank zij de milde Californische lentezon voelde ik mij er permanent op vakantie, en de hartelijkheid van collega's, studenten en Gentse en Amerikaanse oud-studenten
De Reformed Church te New Brunswick uit 1703.
die er verder studeerden, werd het een onafgebroken feest. Men zei me later dat je in Californië wel veel moet presteren, maar steeds moet doen alsof je niks belangrijks omhanden hebt. Maar dat had ik toen nog niet door. In Rutgers, net als aan de hele nijvere oostkust, moet je hard werken en het nog tonen ook. Dat lukt natuurlijk beter bij 20° C onder nul en bij koele, zij het heerlijke open lenteluchten. Het Oost-Westcontrast lijkt me echter meer een leuke boutade dan realiteit. De befaamde Amerikaanse gastvrijheid was in Rutgers zo mogelijk nog uitbundiger. Het grote verschil met Berkeley was dat ik daar tot de franje behoorde van het curriculum, als een weliswaar gelukkige buitenstaander, titularis van de Rubens-chair, uitgezonden met vage cultuurpolitieke bijbedoelingen door de Vlaamse regering, en ik in Rutgers geïnviteerd was door de universiteit zelf om er een normaal en volwaardig studiepakket te doceren aan ongeveer tachtig ‘undergraduates’ en een twaalftal ‘graduates’. Ik werd dus even een doorsnee Amerikaanse prof, wat het me moge- | |
| |
lijk maakte het systeem van binnenuit te observeren, en voor korte tijd een New-Jerseyan staatsburger te worden.
De kwaliteit van het leven, zelfs culinair en zeker cultureel, staat hier toch wel heel dicht bij de Vlaamse situatie, en New York wuifde amper 40 km verder.
Tientallen lunches met oudere en jongere collega's onthulden de techniek waardoor Rutgers kon evolueren van een 18e-eeuws vormingsinstituut voor dominees, via een provinciale tweede- of derderangsinstelling in de 19e eeuw, tot een ambitieuze uitdager voor de top-universiteiten na Wereldoorlog Twee. In 1952 werd haar de eerste Nobelprijs toegekend voor Geneeskunde, in de persoon van Selman Waksman, uitvinder van de streptomycine, en in 1976 kreeg Milton Friedman, die hier studeerde en een tijdlang werkte, deze prijs voor economie. De strategie is: op het niveau van de docenten een intelligente ‘hire and fire’-politiek, een sneeuwbalmethode door het inhuren via een aantrekkelijk financieel en statutair voorstel van één of een paar topmensen of jonge, veelbelovende krachten per departement; die vervolgens als het meezit meteen studenten omvormen tot ambitieuze navolgers en de reeds aanwezige Faculty uitdagen tot betere prestaties, al was het maar met het oog op promotie binnen de instelling. Ook hiervoor is aan Amerikaanse universiteiten een ingenieuze uitdaging ingebouwd tot topprestatie. Indien je door originaliteit en internationale weerklank opvalt, kun je rekenen op aanbiedingen van andere instellingen met het lokaas van een hogere wedde, betere huisvesting, enz. De kandidaat kan echter ook naar zijn eigen rector lopen met het voorstel in Rutgers te blijven, mits analoge promotie. Een dergelijk systeem zou in onze contreien wellicht meteen tot frauduleuze hand- en spandiensten leiden. Zo niet in de V.S. Het aanbod in de vreemde universiteit is door een brede groep gecontroleerd. Het voorstel om in Rutgers een compenserend, beter contract te krijgen is afhankelijk van een positief advies van alle collega's van het departement en van de wil van het universiteitsbestuur om te investeren in ‘brains’ door een waardevol docent te behouden. Vrije markt en kwaliteit gekoppeld?
Op voorwaarde dat het departement ambitieus genoeg is om een stuk van de markt te veroveren. En daarvoor dient het tweede deel van de strategie: een grotere reputatie krijgen dan anderen op enkele specifieke terreinen. Onder impuls van dynamische chairmen zoals John Gillis, en tegenwoordig Dick McCormick, mikte Rutgers' History Department op sociale geschiedenis, New-History onderzoek (Traian Stoianovitch), recente American History (Lloyd Gardner) en vrouwengeschiedenis (Martha Howell, Suzanne Lebsock, en vele anderen), dit laatste krijgt bijzonder sterk de aandacht omdat in andere departementen van Rutgers, vrouwenstudies eveneens voorop staan, zodat er interdisciplinair geknokt wordt om een plaatsje in de mannenwereld. Een bijkomende strategie om studenten te werven is het drukken van de collegegelden. De Wall Street Journal van 1 december 1987 publiceerde naast een eerste lijst van de duurste colleges als Harvard en Columbia met een inschrijving van 12 à 14.000 dollar, een tweede lijst van de Top College Bargains (Top omdat de admission standards liggen op de hoogste 4 % in de V.S.) met een prijs van 2.600 $ voor Rutgers en 1.500 $ voor Berkeley. Deze ‘koopjes’ zijn doorgaans State colleges, waar de staat met studiebeurzen bijspringt, maar die het niveau handhaven door de hele strenge selectie. Ze mikken op ‘top-brains’, en niet op ‘top-families’ (die gaan toch naar Stanford en Yale). Wat je vooral mist als je zoals Rutgers, nog niet echt bij de absolute top-tien (of twintig) hoort, is de sponsoring van de groot-industrie (voor wie een MIT-project een prestigieus visitekaartje blijft) of door kapitaalkrachtige afgestudeerden
| |
| |
Op het kerkhof van de Reformed Church: zerken van de familie Voorkees uit de 18e en 19e eeuw.
die hun alma-mater bedenken. Net toen ik in Rutgers was kwam de External Review Committee haar driejaarlijkse rapport opstellen, en History werd nogmaals geplaatst in de comparatieve nationale succescurve van de Top-colleges. De rode loper ligt al klaar.
Is het voor een docent uit onze streken een zinvolle activiteit om in een plaats als Rutgers te gaan lesgeven, tijdelijk, of zelfs permanent? En is een produkt als de middeleeuwse Nederlanden of Europa in het Ancien Regime verkoopbaar in de V.S.? Het is voldoende enkele Amerikaanse omgangsvormen over te nemen en een aantal uitdagingen als aangename spanningen en niet als traumatiserende stress te zien.
De eerste opwinding is, dat je je studenten niet automatisch krijgt en houdt, zoals bij de veelal verplichte colleges in België. Je moet ze verdienen. Ze kunnen na drie weken nog afhaken voor een concurrerend vak. Een tiental verdwenen. Mijn accent? Jersey-Dutch is sinds jaren compleet ‘out’. Mijn lectuurlijst? Huizinga's Herfsttij is toch wel erg moeilijk voor ‘freshmen’. Tachtig studenten bleven.
De tweede uitdaging is de omgang met de Europese bronnen; het métier, zeg maar. Oriëntatie in de doolhof der archieven. De valstrikken van slechte teksttradities. Het
Het Museum of Arts was oorspronkelijk een bibliotheek met de familie Voorhees als mecenas.
démasqué van de tegenstrijdige getuigenissen. Oog voor begripsverschuivingen in de taal. Oude data in nieuwe omzetten. En meesterstuk: leren ontcijferen van oud schrift. Uiteraard kwamen slechts de oudere graduates (ons licentiaats-niveau) in aanmerking voor deze ‘taste of honey’. Zeven van mijn twaalf ‘graduates’ legden met succes een tentamen paleografie af. ‘Exotische’ specialisaties doen het goed. Dutch (Flemish, enz. enz) is beautiful. Het wordt dat echter vooral door het aanbrengen van een bijzondere toegevoegde waarde voor die Amerikaanse studenten. En dat is dan de gouden les voor ons. Met nonconformistische ogen kijken en facetten ontdekken waar Europese ogen al lang, blasé, overheen glijden. Problemen durven stellen waaraan wij nooit gedacht hadden, omdat we te zeer onder de indruk waren van de vele problemen die generaties voorgangers al stelden.
De derde uitdaging is het wonderlijke samengaan bij Amerikaanse studenten van ideologische tolerantie, etnische backgroundsentimenten en ‘proud to be American’-mentaliteit. Tolerantie voor mensen met de meest uiteenlopende godsdiensten, opinies en huidskleuren, als je de enkele racistische uitingen even terzijde laat. America-centrisme? Logisch, in een onmetelijk continent waar het buitenland slechts TV-nieuws is als ergens een
| |
| |
De campus te Rutgers: de Van Dyck Hall, het gebouw van het History Department.
Amerikaan gegijzeld wordt. En ondanks dat toch ook een substraat dat refereert naar een of andere Europese (Aziatische, enz.) cultuur. Ondanks de smeltkroes cultiveren de minderheden hun sociale netwerken, zelfs qua taal. Bij een tiental studenten met een Italiaanse naam flikkerde een lichtje op telkens als er in mijn betoog geraffineerde Italiaanse bankiers of Latin Lovers optraden. Een paar met een ‘Dutch name’ waren doorlopend gelukkig; één had Friese antecedenten en kon dus maar half genieten. Op zijn minst in New jersey, Pennsylvania, New York, Michigan, Detroit en Californië met hun Vlaamse en Nederlandse concentraties bestaat er hart voor onze cultuur. In Rutgers is die affiniteit dan ook levendig gebleven. In Rutgers History Dept. bestudeerde E.W. McDonnell de begijnen en het religieuze leven in de Zuidelijke Nederlanden, en Herb Rowen de Hollandse Gouden Eeuw. Vorige zomer nog stuurde laatstgenoemde een van zijn studenten, Craig Harline, naar Gent en Leuven om de 16e-eeuwse ideologische conflicten door te lichten, nadat hij net een studie over de pamflettentijd bij ons (bij Brill) in druk had gegeven. Ook Phyllis Mack kwam hier het 16e-eeuwse calvinisme bestuderen, en Martha Howell de positie van de vrouw in het arbeidsproces in de 15e-16e-eeuwse Nederlanden.
Hoe Vlaamse zakenlui hun niet te onderschatten know-how aan de V.S. kwijtraken, kunnen P. Janssen en B. van Deun beter zelf eens vertellen. Voor mij en mijn collega's van Vlaamse Rubens- en Bruegel-leerstoelen in Berkeley en Philadelphia, en Nederlandse (Beatrix)-chairs in Berkeley en Columbia (N.Y.) staat het vast dat de Amerikaanse universitaire wereld zich voor veel, waaronder ook het verleden, de taal, de cultuur en de actualiteit van de Lage Landen interesseert, al was het maar omdat hier in 1000-1500 vele mutaties en innovaties eerder plaatsvonden dan in de rest van Europa. En dat recept intrigeert hen bovenmatig. Maar de uitgezonden docenten hoeven lang niet met lege handen terug te keren. Zodra ze de euforie van de mateloze vriendelijkheid der Amerikanen tegenover buitenlandse gasten verwerkt hebben, krijgen ze de unieke kans te participeren - bij wijze van mentale recyclage - aan een open en uitdagend discussieforum met collegae en studenten, die je steevast met de voornaam aanspreken - omdat je hier je waarde en je gezag nu eenmaal niet aan een titel ontleent - en die hen er aan herinneren dat wetenschap niet slechts vooruitgaat door het oog te fixeren op oerdegelijke Europese vaktechniek, maar ook door inspirerende, zij het oneerbiedige, vragen te stellen.
| |
Bibliografie:
h.g. hageman, Two Centuries Plus. The Story of New Brunswick Seminary, Grand Rapids, 1984.
a.c. leiby, The Revolutionary War in the Hackensack Valley - The Jersey Dutch, 1775-1783, New Brunswick, 19802.
w.h. benedict, New Brunswick in History, New Brunswick, 1925.
r.m. patt, The Tercentennial Lectures New Brunswick, New Brunswick, 1982.
r.mc. cormick, Rutgers: A Bicentennial History, New Brunswick, 1966.
m. moffatt, The Rutgers Picture Book, New Brunswick, 1985.
|
|