Ons Erfdeel. Jaargang 31
(1988)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdContrafatten van SchützpsalmenDe laatste jaren lijkt er binnen de Kerk enige kentering op gang te zijn gekomen ten gunste van de herwaardering van een kwalitatief hoogstaande liturgische zang. Dit is een verheugend verschijnsel, want wie geregeld bij ons kerkdiensten bijwoont, beseft maar al te zeer welke ravage er werd aangericht door de (ook) op de muziek gerichte beeldenstorm na het Tweede Vaticaans Concilie. Vrij frequent wordt de kerkganger tijdens misvieringen geconfronteerd met priesters die zich van altaar naar microfoon begeven, aldaar de gitaar bij het kazuifel en het woord bij de daad voegen om ‘luisterliederen’ ten gehore te brengen. De rest van het liturgisch gebeuren wordt dan bv. voorzien van zgn. ‘stemmingsmuziek’, waarbij vooral ritmisch slagwerk en schetterend trompetgeschal niet ontbreken. Huwelijksmissen worden graag gelardeerd met, bij voorkeur ook door slaginstrumenten of gitaar begeleide, solistisch gezongen smartlappen, die louter uit ergernis tot tranen toe bewegen. Die zogezegd ‘bij het werkelijke leven’ aansluitende uitingen van religiositeit binnen het kerkgebouw gaan uit van de misvatting dat ‘leven’ reduceerbaar is tot arbeidspraxis en, vooral ook, tot ontspanning. Reclame en massamedia lepelen ons dit overigens onophoudelijk in. In deze optiek, die de liturgie tot songfestival wenst te degraderen, is er geen ruimte voor levens-noodzakelijke ‘waarden’ als stilte, bezinning, inkeer, gebed, schoonheid, of hoe men deze diep-menselijke behoefte in al haar schakeringen ook noemen wil... Dat steeds meer mensen, zowel jongeren als volwassenen, de noodzaak aanvoelen van een liturgie die naam waardig, wordt duidelijk aangetoond door de toename van de gelovigen in kerken waar bv. het Gregoriaans in de misviering wordt geïntegreerd en op een degelijke manier uitgevoerd. Als voorbeeld, dat wij uit persoonlijke ervaring kennen, vermelden wij de Benediktijnerabdij van Vaals in Nederland, waar niet alleen de muziek, maar ook de architectuur en het geheel van gebaren, houdingen en tekens aan de liturgie een indrukwekkende wijding verlenen, die begrijpelijkerwijze een steeds toenemende aantrekkingskracht uitstraalt. Met deze regels pleiten wij niet voor een exclusieve terugkeer naar het Gregoriaans: dit is ten enenmale niet mogelijk en wellicht zelfs niet wenselijk. Binnen de liturgie heeft de kerkzang in de volkstaal intussen een vaste plaats verworven, waarbij een van de basisproblemen de verantwoorde keuze van het repertorium blijft. Ondanks de overvloed aan beschikbare of - op willekeurige basis - voor de liturgie geschikt geachte liederen, waait het kaf breder uit dan het schaarse koren. Om die reden is elke uitgave die kwalitatief hoogstaande Nederlandstalige liederen aanbiedt, hoogst welkom. Recent verscheen een dergelijke publikatie onder de titel: Contrafatten. Een keuze uit de psalm-zettingen van Heinrich SchatzGa naar eindnoot(1), een realisatie van de Stichting Centrum voor de Kerkzang, gevestigd in Den Haag. In deze verzameling zijn 66 psalmliederen opgenomen, op nieuwe berijmde teksten van de hand van 20 Nederlandse dichters en één Vlaamse dichter (nl. Maurits van Vossole). Uitgangspunt was het zgn. Becker-Psalter, dat de Duitse componist Heinrich Schatz (1585-1672) in 1628 liet verschijnen. Een tweede bewerkte en vervolledigde uitgave dateert van 1661. Hierin bracht Schütz eenvoudige, maar muzikaal hoogstaande vierstemmige zettingen samen van het volledige psalter, in de berijmde vertaling van Cornelius Becker (1561-1604), professor in de theologie te Leipzig. De keuze mag bijzonder gelukkig genoemd worden, want weinige componisten zijn er in geslaagd op een zo voortreffelijke | |
[pagina 610]
| |
wijze vierstemmige strofische psalmliederen te schrijven die zo rijk zijn aan melodische, harmonische en ritmische vinding en terzelfdertijd toch geen onoverkomelijke muzikale eisen stellen aan de niet zo geoefende zanger. Door de constant wisselende, maar nergens ingewikkelde ritmiek, die eerder aanleunt bij het Geneefs psalter dan bij de Lutherse koralen, vermijdt Schatz elk schematisme. De melodische lijn van de bovenstem, die gemakkelijk is aan te leren, munt uit zowel door souplesse als door een perfecte aanpassing aan het woord, zodat de belangrijkste opgave van de dichters was een geschikte Nederlandse parafrase van de psalmtekst te schrijven. Het resultaat is lovenswaardig te noemen, al zullen sommigen enige moeite hebben met de hier en daar wat archaïserende taal. Soms speelt de noodzaak van een geschikt rijm de dichters parten, maar doorgaans hebben zij zich uitstekend van hun taak, een zinvolle ‘lees- en hoor-bare’ tekst te produceren, gekweten. Dankzij de medewerking van een musicoloog (Dr. J. Van Biezen) is het boek behalve een praktisch liedboek tevens een verantwoorde wetenschappelijke uitgave geworden, met achteraan een uit-voerig en degelijk ‘Kritische commentaar’, waarin de oorspronkelijke sleutels, de transposities en eventueel supplementaire verduidelijkingen worden gegeven. Deze bundel meerstemmige liederen, die tot stand kwam op initiatief van de dichter Ad den Besten, die zelf met elf berijmingen vertegenwoordigd is, verdient aanbeveling: hij kan een essentiële bijdrage leveren tot de heropleving van de liturgische muziek op Nederlandse tekst, een bijdrage die verder reikt dan het aanbieden van vrijblijvenden, prettig in het oor liggende melodietjes zoals die de kerkelijke vieringen nog steeds teisteren. Want net zoals voor de literatuur geldt ook op dit gebied dat ‘mode’ een bedreiging en een vervlakking betekent. Ignace Bossuyt Contrafatten. Een keuze uit de psalmzettingen van Heinrich Schütz, uitg. A.C. Den Besten en J. Van Biezen, Stichting Centrum voor de Kerkzang, Den Haag, 1988, 104 p. |
|