Het conflict tussen toneelschrijvers en toneelmakers vindt zijn oorsprong in de dubbelzinnige positie van de toneelkunstenaar, een positie die trouwens overeenkomsten vertoont met die van de uitvoerend musicus. Ze zijn er in de eerste plaats om iets te reproduceren: Wachten op Godot, de Peer Gynt suite, zodat de toeschouwer uberhaupt kan consumeren. Bij muziek en toneel is een intermediair onontbeerlijk.
Het liefst zouden we willen dat uitvoerende kunstenaars konden reproduceren ‘zoals Beckett, zoals Grieg het bedoeld heeft’. Maar dat weet men helemaal niet, of dat kan men alleen uit het kunstwerk zelf afleiden en daarmee begint het interpreteren. Op dat moment voelt de toneelkunstenaar zich niet langer representator, maar ook creator. En geef je hem of haar één claus dan neemt hij de hele acte. De toneelmaker vindt zijn eigen visie belangrijker dan die van de toneelmaker, met name als het te spelen stuk al een lange opvoeringstraditie kent. De visie van de toneelmaker wordt dan al snel een visie op die opvoeringstraditie.
Is daar iets op tegen? Nee, niet direct. Je kan iemand toch niet verbieden iets te creëren zoals hij dat wil. Althans niet in het democratische West-Europa. Als De Toneelschuur uit Haarlem een stuk met vier vrouwen wil organiseren, dan mag dat. Een voorstelling door drie heren die zoveel mogelijk Amerikaanse stereotypen proberen neer te zetten, is op zich niet onwettig en trouwens heel vermakelijk.
Er zijn tijden geweest dat de trits vertalen, creatief vertalen en zelfstandig creëren in deze volgorde de stadia vormden van het leerproces ‘schrijver worden’. En ook als Shakespeare zelfstandig bezig was, ontleende hij nog veel. Dat was geen probleem. Alleen noemde hij zijn Pyramus en Tysbe Romeo and Juliette en Hooft zijn vrek Warenar. Misschien zit daar, hoe triviaal argument ook, een van de conflictpunten: op de affiches staat nog
‘Wachten op Godot’ door de Toneelschuur uit Haarlem.
steeds Beckett,
Wachten op Godot en Reginald Rose,
De twaalf gezworenen. Het geeft de auteurs een argument voor hun protest en de toeschouwers een reden om te komen.
Essentieel voor de theaterbezoeker blijft het kijkgenot; het emotionele, intellectuele en eventueel visuele plezier dat men aan een voorstelling beleeft. De rest lijkt op intellectualistisch moralisme, ofschoon een schepper natuurlijk het recht heeft zijn geesteskind te beschermen. Er wordt op deze wereld al genoeg gejat, verkracht, geplunderd en verminkt.
Beide voorstellingen geven zulk kijkgenot. Ze zijn erg vermakelijk, niet in het minst door het aanstekelijk toneelspel. Beide voorstellingen ook gaan integer
‘De Twaalf gezworenen’ door Toneelgroep Amsterdam.
om met het originele toneelstuk. Het origineel wordt niet bekritiseerd, laat staan belachelijk gemaakt.
Bokma, Bunschoten en Kruijver gaan samen met regisseur Lidwien Roothaan in hun opvatting van Twelve angry men nog het verst. Het oorspronkelijke stuk uit de jaren vijftig is een klassiek eenheid-van-tijd, -plaatsen-handeling-drama, vol spanningsopbouw, conflictontlading en karaktertekening. Twaalf juryleden moeten het ‘onschuldig/ schuldig’ uitspreken over een jongen die beschuldigd is van moord op zijn vader. Alle bewijzen zijn tegen de jongen, maar één jurylid twijfelt en weet in de loop van het juryoverleg een groot aantal andere leden aan het twijfelen te brengen. De waarheid is minder zeker dan hij lijkt.
Intussen weet Rose door middel van de twaalf juryleden een aardige karakteristiek te geven van de Amerikaanse samenleving met al zijn sociale vooroordelen, beperkingen, maar ook wel mogelijkheden. Tenslotte bevat Twelve angry men een aantal zuivere Holmes-achtige detective elementen in de traditie van constateren, deduceren en combineren.
Al die elementen komen terug bij de drie van Toneelgroep Amsterdam. Ook bij Rose speelt het feitelijke conflict zich af tussen slechts drie of vier juryleden. Wat dat betreft is in deze produktie het conflict voor wat de hoofd-